Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Esstella Drukker-Cohen
Mozes Drukker, afkomstig uit het Groningse Middelstum, en Juda Muller, geboren in Meppel, trouwden op 7 april 1856 in Middelstum. Ze kregen vier zonen: Izaak, Andries, David en Mozes, die allemaal in Amsterdam werden geboren. Twee van hen kwamen...
Lees meer
Mozes Drukker, afkomstig uit het Groningse Middelstum, en Juda Muller, geboren in Meppel, trouwden op 7 april 1856 in Middelstum. Ze kregen vier zonen: Izaak, Andries, David en Mozes, die allemaal in Amsterdam werden geboren. Twee van hen kwamen in Meppel te wonen: Mozes, geboren op 14 december 1886 en David, die op 17 november 1885 het levenslicht zag. Later, mogelijk nadat haar man was overleden, verhuisde ook moeder Juda naar Meppel; zij overleed daar in 1938, op 91-jarige leeftijd.
Mozes Drukker trouwde met de eveneens uit Amsterdam afkomstige Anna Lek (geboren op 4 maart 1888) en David met de op 27 januari 1880 in Hoogeveen geboren Esstella Cohen. David en Esstella kregen geen kinderen. Mozes en Anna wel: zoon Maurits Bernardus (geboren in 1925), dochter Julie (geboren in 1917) en dochter Vogeltje, die in 1920 werd geboren, maar al na tweeënhalve maand overleed. Maurits Bernardus woonde ten tijde van de oorlog in Meppel. Julie, van beroep hulp in de huishouding, verhuisde op 31 januari 1942 naar Amsterdam, waar ze in de Waldeck Pyrmontlaan kwam te wonen. Dat werd haar redding, want zij zou als enige van beide families de oorlog overleven.
David had zoals zoveel Meppeler joden een handel in manufacturen. Hij had zijn textielwinkel annex woonhuis in de 1e Hoofdstraat, ongeveer ter hoogte van de Nieuwe Kerkstraat. Hij verkocht daar voornamelijk ondergoed, sokken en huishoudtextiel. In 1934 sloot hij zijn zaak en verhuisde naar de Ambonstraat. Vanaf dat moment dreef hij alleen nog maar handel vanuit zijn woonhuis in die straat.
David had gevoel voor humor en stond bekend om zijn vele grappen. Zo passeerde hij eens tijdens een zakenreis de boterfabriek van Haalweide. Plots kwam een idee bij hem op. Hij begaf zich met zijn koffertje naar het huis van de directeur en stelde zich voor als fotograaf van een bekend dagblad en vroeg of hij een foto van het personeel mocht maken. Iedereen was natuurlijk zeer vereerd en alles werd in het werk gesteld om de foto te doen slagen. Toen allen zich voor de ‘fotograaf’ hadden opgesteld, toonde die echter slechts zijn goed geproportioneerde zitvlak en verdween schielijk. Een achtervolging door het teleurgestelde personeel mocht niet baten. David schijnt zich na dit voorval niet vaak meer in deze omgeving vertoond te hebben. Zijn zaak werd op 28 juli 1942 op last van Omnia door de Beauftragter Seuser opgeheven.
David was niet erg kapitaalkrachtig en heeft zijn hele leven in een huurhuis gewoond. Iedere keer als hij naar zijn huisbaas ging om huur te betalen, kreeg hij een sigaar. Toen hij een keer ziek was, kon hij een aantal weken niet de deur uit om aan die verplichting te voldoen. Pas na vier weken was hij zover hersteld dat hij weer met het geld voor de huur kon komen. Hij kreeg opnieuw een sigaar aangeboden, maar hij greep nóg drie uit het kistje, want hij meende dat hij daar recht op had.
In 1941 kregen David en Esstella een joods meisje bij hen in huis wonen: Jansje de Hond, op 28 april 1928 in Rotterdam geboren. Hoewel ze nog wel de schoolgaande leeftijd had, ging ze in Meppel niet meer naar school. Jansje was een van de joden die in oktober 1940 Rotterdam moesten verlaten. Op 18 november 1940 vestigde ze zich in Amsterdam en op 27 september 1941 werd ze opgenomen in het bevolkingsregister van Meppel.
Mozes (Moos) had in de Woldstraat 72 een kleine winkel in galanterieën. Daarnaast had hij een lompenhandel annex handel in oud ijzer. Moos was zo sterk dat hij een grote zak met ijzerafval met één hand over zijn rug slingerde en daar kilometers mee kon lopen. Hij was iemand die van de vroege morgen tot de late avond sappelde en toch altijd in de ‘dalles’ (armoede) zat. Desondanks was hij opgewekt en had veel gevoel voor humor.
Voordat hij zich in de Woldstraat vestigde, woonde hij een korte periode in de Willem Barentszstraat. Daar wandelde hij eens helemaal in gedachten verzonken via de achterdeur het verkeerde huis binnen. Pas toen hij in de keuken stond ontdekte hij zijn vergissing, want daar zag hij een van zijn buurvrouwen haar man was commies bij de belastingen en behalve een verwoed visser misschien ook wel de vriendelijkste man van Meppel poedelnaakt in een wastobbe zitten. Dat was in die dagen thuis de enige mogelijkheid om zich te ‘douchen’. Beide partijen schrokken hevig en Moos maakte zich uit de voeten onder het uitroepen van ‘Ik eb niks eziene, ik eb niks eziene’. Iets dat hem een tijdlang de bijnaam van ‘Ik eb niks eziene’ bezorgde.
Om zijn goederen op te slaan, had Moos de beschikking over een pakhuis op het terrein van de familie Van der Sluis, die twee huizen van hem vandaan woonde (op huisnummer 76). Hij zag werkelijk overal handel in, want hij handelde zelfs in lege flessen. Blijkbaar courante handel, want op 8 juni 1942 deed hij aangifte bij de politie van diefstal van zestig lege flessen.
Niet lang daarvoor (op 24 april) werd Moos zelf gearresteerd op beschuldiging van diefstal. Waarschijnlijk had hij zich ‘vergrepen’ aan goederen die hem eigenlijk toebehoorden, maar in het kader van de liquidatie van joodse bedrijven door de Duitsers gevorderd waren. Hij werd tot 30 april in het politiebureau in hechtenis gehouden en toen na machtiging van de Officier van Justitie uit Assen naar huis gezonden.
Wrang was de humor van Moos toen hij in juni 1942 bij de kapper hoog opgaf van zijn nuttigheid voor het Derde Rijk. ‘Zolang ik nog elke dag zoveel kilo ijzer voor de Führer bij elkaar sleep, kan mij niks overkomen’, verzekerde hij enkele Meppelers die hem vroegen waarom hij niet onderdook. Maar ook Moos Drukker had een te optimistische kijk op wat er allemaal met hem ging gebeuren. Misschien was Willem Kuik wel een van zijn laatste klanten. Die kocht bij hem – één of twee dagen voordat Moos Meppel moest verlaten – nog een tweedehands koperen, met bewerkt glas ingezette hanglamp. Kuik en zijn vrouw Lammigje Timmerman hadden een volkslogement in de Noteboomstraat, niet ver van de zaak van Drukker.
Zoon Maurits Bernardus groeide op in de omgeving van de Woldstraat. Hij bezocht de Vledderschool. In zijn vrije tijd speelde hij met zijn buurtgenootjes een partijtje voetbal op het Javaplein, waar ruimte genoeg was om een veld uit te zetten en van een paar jassen doelen te maken. Met vriendjes ging hij ook vaak zwemmen in het Parkzwembad. Hij werd door hen gekscherend ‘Moos’ genoemd en quasi boos antwoordde hij dan: ‘Ik heet geen Moos, ik heet Maurits.’
Maurits Bernardus, in 1941 een jongen van 17 jaar oud, flink postuur, donkerblond haar en ondanks zijn blauwe ogen een echt joods type, was metaalarbeider op een scheepswerf. Begin 1942 maakte een van de tegen de joden gerichte verordeningen hem het werken onmogelijk. Om toch wat geld in handen te hebben, klom hij op 2 april 1942 over de schutting van het pakhuis van Mozes Levie in de 2e Hoofdstraat. Aangezien de deur van het pakhuis niet afgesloten was, kon hij naar binnen gaan nam hij voor ongeveer f 300,- textielgoederen mee, die hij in Amsterdam verkocht. Helaas voor hem kwam de politie erachter en werd hij gearresteerd en ingesloten op het politiebureau. Of hij veroordeeld is, is onbekend.
Op 20 juli 1942 werd Mozes weggevoerd naar werkkamp Orvelte, elf dagen later gevold door zijn broer David. Ook in Orvelte bleef Moos optimistisch. De heer J. Geskes, ondergedoken bij de familie Kwant in de Concordiastraat, weet nog dat hij op een keer met de heer Kwant naar Orvelte ging:Waarom ik daar heen ben gegaan weet ik absoluut niet meer. Maar zeker weet ik dat we in Orvelte gepraat hebben met een aantal Meppeler joden. Ik zie Kats, Wolff en Drukker nog voor me. Daar stonden ze achter het gaas en praatten met ons. Op een gegeven moment zei Moos Drukker: ‘Als de oorlog afgelopen is ben ik generaal.’ Hij zei dat omdat ze dagelijks moesten exerceren onder leiding van een joodse kapitein uit Steenwijk, en blijkbaar ging hem dat goed af. Ook wist Moos te vertellen: ‘Als de Duitsers ons bewaken, is het zo slecht nog niet, maar als de Nederlandse Landwachters aan de beurt zijn, is het een stuk minder.’ Daarbij doelde hij onder andere ook op de Meppeler kapper Barneveld, die bepaald geen goede reputatie had.Op 17 augustus was zoon Maurits Bernardus aan de beurt; hij ging met veel andere Meppeler jongens naar het werkkamp in Linde. Op 24 augustus werd hij reeds naar Auschwitz vervoerd, waar hij op 30 september stierf. Hij heeft zijn familie nooit meer teruggezien.
Op 3 oktober werden Esstella en Anna Drukker uit hun woningen gehaald. In Westerbork zullen ze hun echtgenoten nog hebben teruggezien, maar niet voor lang. Reeds op 5 oktober werden beide echtparen afgevoerd naar Auschwitz, waar op 8 oktober een eind aan hun leven kwam. Tezamen met hen ging Jansje de Hond mee naar Westerbork. Waarschijnlijk heeft zij geen familieleden in Westerbork meer ontmoet en heeft zij die laatste dagen in eenzaamheid door moeten brengen. Op 8 oktober stierf zij in een van de gaskamers van Auschwitz.
Slechts dochter Julie overleefde de oorlog. Zij was uit Meppel naar Amsterdam vertrokken en kreeg in die stad werk in een joodse verpleeginrichting. Op een geven moment werden bewoners en personeel op transport gesteld naar Duitsland. Julie wist tijdens die reis te ontsnappen en kwam via een contactadres bij een Limburgse familie terecht. Hier ging ze als boerenmeid tot het eind van de oorlog door het leven en nam zelfs actief deel aan allerlei illegale activiteiten. Na de oorlog is ze niet meer teruggekeerd naar Meppel.
Sluiten
Bron: Joods Monument Meppel
Geplaatst door b.h.a. van der woude op 03 augustus 2016