Op 30 april 1942 vertrekt de tanker Genota uit Geraldton (West-Australië) naar Abadan (Perzische Golf) in ballast. Een week later, op 9 mei om 07.30 uur en varende in de Indische Oceaan, komen twee onbekende schepen in zicht. De Genota wordt met lichtsignalen en waarschuwingsschoten tot stoppen gedwongen. Het blijkt te gaan om de Japanse marine hulpkruisers 'Aikoku Maru' en 'Hokoku Maru' die, vergezeld door twee onderzeeboten, de tanker aanhouden en met een sloep twee stuurlieden, twee machinisten en dertig mariniers aan boord brengen. De hulpkruiser 'Hokoku Maru' wordt een maand na de aanhouding van de Genota op 14 juni door de 'Ondina', ook een tanker van La Corona, tot zinken gebracht. Na een tussenstop in Penang (Maleisië) van 17 tot 23 mei vertrekt de Genota naar Tarakan (Borneo). Daar wordt op 30 mei 5800 ton olie geladen voor Yokohama (Japan). Twee dagen later vertrekt het schip naar Yokohama, waar het op 17 juni arriveert. Op 15 augustus wordt de Genota als hulpmarinetanker OSE in de vaart gebracht door de Japanners, nadat het Prijzenhof te Yokosuka het schip krijgsbuit heeft verklaard. De Genota gaat verloren op 30 maart 1944, als ze door Amerikaanse gevechtsvliegtuigen tot zinken wordt gebracht ter hoogte van Palau (Caroline eilanden). De bemanning blijft in Yokohama nog aan boord tot 11 juli 1942, waarna 26 man met het Japanse schip Nankei Maru worden overgebracht naar het eiland Formosa, het huidige Taiwan. Daar worden ze op 2 augustus de eerste gevangenen in het interneringskamp Heito 3. De omstandigheden in het kamp zijn erg slecht en de zware dwangarbeid en ziektes eisen al snel hun tol. Marconist Neerings overlijdt aan de ontberingen van zijn gevangenschap op 22 november. Na de oorlog wordt hij herbegraven in Hong Kong. Sluiten