Jacob de Raadt
1915-1944
Oorlogsslachtoffer
Is 29 jaar geworden
Geboren op 08-02-1915 in Bleiswijk
Overleden op 11-10-1944 in Het Sluisje, Rotterdam
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
“Zijn hand heeft mij altijd overeind gehouden”
Vier jaar oud was Gert de Raadt op 11 oktober 1944. De Duitsers hadden zijn vader, Jacob de Raadt en zes anderen gefusilleerd en zijn ouderlijk huis in brand gestoken. Met de trouwbijbel van zijn ouders in zijn handen rende hij naar buiten. Een scene van zeldzame dramatiek. Het gebeurde in het buurtschap Het Sluisje bij Rhoon. De moord (dat was het) op de zeven en de daarop volgende brandstichting waren een represailleactie. Een Duitse soldaat was tegen een loshangende, waarschijnlijk gesaboteerde elektriciteitsdraad gelopen en stierf ter plekke.
De beschrijving van dit drama door Jan Brokken in zijn boek De Vergelding (2013) is even nauwkeurig als ontroerend. Wel gebruikte hij op verzoek van velen gefingeerde namen. Het boek De zeven mannen van Het Sluisje (2019) van lokaal historicus Bert Euser gaf de mannen een gezicht.
Er is geen reden om hun werk over te doen. Wel blijft de vraag hoe je na zo’n drama verder kunt. Wat is het leven na zo’n dood? Gert de Raadt vertelt over zijn leven, dat van zijn moeder en zijn broers en zussen.
“Mijn beelden van hem zijn vaag. Ik herinner me nog dat ik met hem meefietste, op de stang. Ik heb nog een beeld van zijn kist maar was te klein om erin te kijken. Ik ben er, denk ik, wel overheen gegroeid, al kon ik de gebeurtenissen nooit helemaal loslaten. Wakker lig ik er ook niet meer van, hooguit als ik er weer mee wordt geconfronteerd. Maar als kind kun je het met dingen moeilijk hebben. Ouderen hebben daarvoor niet altijd aandacht. Dat was soms pijnlijk. Het was ook mijn verdriet. Op de vraag naar het waarom heb ik nooit antwoord gekregen, maar ik heb het uiteindelijk wel geaccepteerd. Zelf heb ik een mooi bestaan mogen opbouwen. Met niks begonnen, gelukkig getrouwd, een mooi gezin en een mooi bedrijf gekregen. Ik probeer een gelovig Christenmens te zijn en door de jaren heen heb ik toch altijd Zijn hand gevoeld die mij overeind hield.”
“Moeder, Bep de Raadt-Mastenbroek, leefde gelukkig met broer Maarten, mij en vader, oorlog of geen oorlog. Toen hij werd vermoord was ze in verwachting van de derde. In januari 1945 werd onze zus Coby geboren. Na vaders dood pakte moeder haar leven weer op, zeker. Maar het gebeuren bleef voor haar een nauwelijks te accepteren mysterie. Soms praatte ze erover, heel even. Dan sloeg ze weer dicht.
Ze putte troost uit haar geloof en uit die trouwbijbel. Ze omkaderde teksten en schreef, soms beverig, opmerkingen in de marge. Romeinen 8 vers 36 bijvoorbeeld: Want om uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting. Jan Brokken vertelt het in zijn boek. Maar ze had vers 37 ook omkaderd… in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft.”
Na 11 oktober was het gezin De Raadt vaderloos, dakloos en brodeloos. Aanvankelijk kwamen ze terecht in het Gele Huisje, een noodwoning op Heijplaat. We probeerden verder te gaan, herinnert Gert de Raadt zich. “Moeder bakte brood van tarwe die we hadden gekregen en deelde dat met mensen uit Rotterdam, die op hongertocht waren.” Later verhuisde het gezin naar een leegstaand huisje naast een molen. Daar bleven ze tot 1947 tot dat moest wijken voor uitbreiding van de havens. “Verschoppelingen waren we. Al kregen we veel hulp van een broer van moeder, we leefden van de steun en waren in feite dakloos. In uiterste nood schreef zij een brief aan Mr. P.J. Oud, toen burgemeester van Rotterdam. Dat hielp. In Pernis werd een woning toegewezen en materiële hulp was er onder meer dankzij goederen van de Marshall Hulp.”
In 1952, precies zeven jaar na haar mans dood, ontmoette Bep de Raadt een weduwnaar, Wouter de Lange. Hij was tuinder en had een zoon uit zijn eerste huwelijk. Het klikte. Een bruiloft volgde en bij de vier kinderen die er al waren, kwamen er nog vier bij. Een harmonieus gezin. Gert de Raadt: “In ons leven speelt het getal zeven vaak een rol. Zeven jaar na de dood van vader ontmoette ze haar tweede man. Vrijwel op de kop af 49 (7 x 7) jaar na vaders dood stierf ook zij. Nadat haar tweede man na een hersenbloeding hulpbehoevend was geworden, verzorgde zij hem zeven jaar.”
“Mijn tweede vader was in de jaren dertig als tuinder begonnen en had later bij ons aan de dijk een eigen bedrijf opgezet. Hij was een goede vader voor alle kinderen in zijn gezin. Hij spaarde ook voor mij op een Zilvervlootboekje (destijds een spaarvorm voor jonge mensen). Als jongen hielp ik op het bedrijf. Na wat omzwervingen buiten de tuinbouw kon ik het met mijn halfbroer overnemen en samen met hem uitbouwen. Het tekent het harmonieuze van ons gezin. Toen mijn tweede vader hulpbehoevend werd, was er elke avond iemand bij hem. Dat deden alle acht kinderen bij toerbeurt. Moeder was er elke dag. ’s Morgens vroeg kwam ze met de metro. ’s Avonds bracht degene die er die avond was haar thuis.”
“Na het overlijden van haar tweede man leefde moeder nog een jaar. Ze moet zielsveel van hem gehouden hebben. Later vonden we ergens een aantekening. Ik mis hem zo. Ze overleed in oktober 1993 (ook in oktober). De laatste twee weken voor haar sterven kwam ze terug op het verleden. Uiteindelijk kon ze het zeggen.
Uw wil geschiede.
Op de dag dat we een feestje hadden gepland voor haar 75e verjaardag is ze begraven. De kerk zat vol. Ik heb daar toen gezegd: “God heeft haar in haar nekvel gegrepen maar heeft haar nooit laten vallen. Ze was als de aartsvader Jacob van wie wordt geschreven dat hij vocht met God. En hij bleef vechten en zei: Ik laat U niet gaan tenzij Gij mij zegent. Zo is het leven van mijn moeder geweest.”
De groep van alle broers en zusters met partners in 2011, die in een eerder stadium 7 jaren dagelijks met onze moeder optrokken en steunden bij de verzorging van vader en (stiefvader). Waaraan ook de "koude kant" liefderijk meedeed.
SluitenGeplaatst door Coördinator Archief Oorlogsgravenstichting op 06 december 2019