Mijn vader is zijn loopbaan begonnen aan een Christelijke school voor lager onderwijs in Akkrum. Hij had een orthodox hervormde opvoeding genoten, vandaar de benoeming aan een Christelijke school. Op ruim 18-jarige leeftijd werd hij daar in 1919 voor een half jaar tijdelijk benoemd. Daarna tot halverwege 1926 voor vast. Toen begon zijn studie theologie aan de Leidse universiteit. Tijdens zijn studie koos hij voor de vrijzinnige kant van de Nederlands Hervormde Kerk. In 1931 is hij afgestudeerd.

In november van 1931 werd hij beroepen tot predikant te Drimmelen en bleef hier tot juli 1935. Vervolgens predikant te Rottevalle/Drachtster-Compagnie van juli 1935 tot augustus 1937. Naast zijn predikantschap was hij actief in het Vrijzinnig Christelijk jeugdwerk, vooral in de Rijzende Kerk, dat veel verenigingen op het platteland had. Hij voerde onder meer de redactie van “Levenslust”, het orgaan van de Rijzende Kerk en de Bond van Vrijzinnig Christelijke Jongerengroepen. Hierin schreef hij vele (hoofd-)artikelen. Ook werkte hij mee aan een brochurereeks van de VCJC. Een aantal jaren terug ben ik in een landbouwblad uit 1935 een artikel van zijn hand tegengekomen over de crisis in de varkenshouderij; dit kon ook vandaag de dag gepubliceerd worden. Verdere publicaties zijn mij niet bekend. Zij archief is enkele jaren na de oorlog grotendeels bij de VPRO terecht gekomen.

Zijn activiteiten voor en in het jeugdwerk leidde er toe dat hij per augustus 1937 benoemd werd tot fulltime Algemeen Secretaris van de VCJC te Utrecht. Deze functie vervulde hij tot juli 1940. Daarna werd hij beroepen tot predikant te Godlinze: van 1 juli 1940 tot 1 oktober 1943. De eerste 2 jaren was hij ook nog 2 dagen per week Algemeen Secretaris van de VCJC te Utrecht, speciaal voor het werk van de Rijzende Kerk. Vervolgens werd hij predikant te Olst, dus vanaf 1 oktober 1943 tot zijn overlijden op 14 april 1945.