Marinus Veenendaal
1907-1942
Oorlogsslachtoffer
Geboren op 09-05-1907 in De Bilt
Overleden op 03-1942 in Loeboekkelihat, Zuid Sumatra
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Onderzoek naar de exacte locatie van de rampok in Lubuk Keliat, 2 Maart 2020
Na uitvoerige voorbereiding samen met mijn locale gids (Fares Chandra) heb ik op 2 maart 2020, onder begeleiding van Dhr. Siwala Haptika, onderzoek verricht in Lubuk Keliat op Zuid Sumatra. Siwala Haptika is de huidige “Kapala Desa” (dorpshoofd) van Lubuk Keliat en afstammeling van Mohammad Hadji Zahir de toenmalige “Pasirah/Pangeran” (prins/districtshoofd) van Lubuk Keliat. Het was deze Mohammad Hadji Zahir die destijds telegrafist P. Pronk in bescherming heeft genomen.
Contacten van dhr Haptika hebben mij verder inzicht en bevestiging gegeven mbt de exacte locatie van van de Pondok van Amir bin Koentji, oftewel de plaats van de rampok.
De Pondok van Amir bin Kunci;
1. Plek des onheils, 3°31'33"Zuid - 104°35'17"Oost
Uit het onderzoeksrapport van het T.I.V.G. blijkt dat de bemanning werd ondergebracht in de Pondok (huisje) van Amir bin Koentji. Uit de verschillende getuigenverklaringen heb ik uit mijn eerdere onderzoek reeds kunnen concluderen dat deze Pondok zich ongeveer 3 kilometer ten zuiden van het dorp Lubuk Keliat, aan de oost zijde van de rivier de Ogan bevond. In de vroege ochtend van 3 Maart 1942 omstreeks 04:00 uur is de bemanning daar aangevallen met vuurwapen(s), kapmessen en bamboe speren. Bij dit (vuur)gevecht in en om de pondok zijn 2 bemanningsleden direct gedood, zijn er 2 gewond gevlucht en werd Amir bin Koentji ook gedood.
Uit verklaringen blijkt dat telegrafist Pieter Pronk gewond was aan de linker arm en een 2e vliegenier met een kapmes werd verwond aan zijn rechterknie. De aan zijn knie verwonde vliegenier is tijdens zijn vlucht in de Ogan rivier gesprongen om aan zijn aanvallers te ontkomen en is daar vervolgens verdronken. Wie de verdronken vliegenier was is niet met absolute zekerheid vast te stellen, echter heeft Pieter Pronk verklaard dat zijn “beide makkers” waren gedood. Blaak, Veenendaal, en Pronk waren KLM collegas en goede bekenden van elkaar . 2e vlieger Nieuwdorp was een KNILM Amfibie-vlieger die alleen voor deze vlucht aan de bemanning was toegevoegd. Je zou dus kunnen concluderen dat de verdronken vlieger, H.W. Nieuwdorp moet zijn. De gewonde Pieter Pronk is later naar het huis van de Pasirah (Mohammad Hadji Zahir) van Lubuk Keliat gevlucht/gebracht, die hem in bescherming heeft genomen.
Volgens het T.I.V.G. rapport heeft o.a. Anwar bin Koentji, de broer van de gedode Amir bin Koentji de volgende ochtend de lichamen aangetroffen en zijn broer begraven. Het rapport geeft geen duidelijkheid over wie de andere 2 lichamen heeft begraven. Wel word duidelijk dat Anwar word geholpen door 2 anderen. Volgens het rapport zijn de beide vliegers dicht bij de oever van de rivier begraven. Deze graven zouden volgens de dorpsbewoners door het hoge water zijn weggespoeld. De onderzoekers stellen echter dat dit niet mogenlijk is omdat de graven zich ongeveer 20 meter van de oever zouden moeten bevinden. Vervolgens word er door andere bewoners geopperd dat de lichamen in een Djeroektuin zijn begraven welke door wilde varkens is omgewoeld zodat er niets meer te vinden is. Van de heer Haptika heb ik begrepen dat de dorpelingen ten tijden van het militaire onderzoek alles behalve Nederlands gezind waren, het was een broeinest van verzet. Van vrijwillige en echte medewerking van de dorpsbewoners naar het vinden van de graven zal dus wel niet echt sprake zijn geweest.
In het T.I.V.G. raport komt naar voren dat Sori bin Djoering als gids van de bemanning heeft gefungeerd. Sehan bin Akuan bin Juring, de 87 jarige zoon van Awan bin Djoering (de broer van Sori bin Djoering) heeft aan de heer Haptika verklaard dat zijn vader hem heeft verteld dat hij en Sori de bemanning hebben begeleid, geholpen en boodschappen e.d. voor hen hebben gedaan. Dit gegeven blijkt ook uit het rapport van het T.I.V.G. Zijn vader (Awan) heeft hem verder vertelt dat toen hij van het rampokplan hoorde, hij er alles aan gedaan heeft om de bemanning te beschermen en de overvallers op andere gedachten te brengen maar dat hij de groep uiteindelijk niet heeft kunnen tegenhouden. Het T.I.G.V. rapport bevat een verklaring van deze Awan bin Djoering, de broer van Sori bin Djoering. Awan verklaard hierin dat hij werd benaderd om mee te doen aan het overvallen en doden van de bemanning. Awan heeft geweigerd en gezegd dat hij vond dat deze mensen ook het recht hadden om te leven. Awan is vervolgens op zoek naar zijn broer Sori gegaan om hem te waarschuwen voor de boze plannen en het aanstaande onheil. Deze verklaring ondersteund in grote lijnen het verhaal van de 87 jarige zoon. Siwala Haptika had een ontmoeting met deze man geregeld maar helaas heb ik hem niet kunnen spreken omdat de vrouw van deze man de avond ervoor helaas overleed. Het halve dorp was dan ook bij zijn huis aanwezig.
[Note: Op 27-10-2020 heeft Fares Chandra op mijn verzoek alsnog een interview afgenomen met de 87 jarige Sehan bin Akuan bin Juring. ( Akuan Bin Juring is de huidige spelling van Awan bin Djoering). Dit interview is deels op film opgenomen. ]
Sehan verklaard in dit interview als volgt;
Sahara (bin Hadji Bahosin), de destijds in Kuang Dalem wonende zwager van zijn vader Awan (bin Djoering) is als eerste met de vliegers in contact gekomen in Kuang Dalem waar het vliegtuig is geland. Sahara heeft de vliegers ondergebracht in de buurt van Muara Kuang. Vervolgens heeft Sahara zijn zwagers Sori en Awan ingeschakeld om de bemanning per boot via de Kali Mesuji naar de Javazee aan de Oostkust te gaan transporteren van waaruit de vliegers wilden uitwijken naar Australië. Ze hebben de bemanning vanuit Muara Kuang overgebracht naar Lubuk Keliat waar ze de vliegers vervolgens (per prauw) hebben ondergebracht is de pondok van Amir bin Kunci aan de oostzijde van de Ogan rivier. In deze pondok wilde de vliegers een geschikt moment voor de (nachtelijke) tocht naar de Oostkust afwachten. Sehan weet niet zeker of Amir bin Kunci hiervan op de hoogte was maar geeft aan dat het aannemelijk is dat Amir hierbij betrokken was omdat het onacceptabel zou zijn geweest om zonder toestemming zijn pondok te gebruiken. Sahara zou hierna naar Kuang Dalem zijn teruggekeerd.
Sehan getuigd dat volgens Awan er diverse keren proviand en sigaretten voor de vliegers is ingekocht en dat er voor ze gekookt is, ze werden voor deze diensten door de vliegers betaald. Sehan stelt dat zijn oom Sori al snel zijn interesse had verloren en is vertrokken. Op een zeker moment is hun heimelijke operatie van Awan opgevallen en heeft volgens Sehan een groepje bewapende dorpelingen onder aanvoering van een zekere Longsing (spion van de Japanners) Awan bedreigd. De groep wilde de bemanning beroven en vermoorden maar Awan wilde daar niet aan meewerken. Awan heeft de groep gewaarschuwd dat de vliegers bewapend waren met een “Browning” pistool. Volgens Sehan heeft Awan zich vervolgens schuilgehouden.
Sehan verklaard vervolgens dat de groep bestaande uit meer dan 6 personen onder leiding van Longsin bewapend met o.a. bamboe speren s’nachts naar de overkant van de rivier is gegaan. Daar hebben ze de op palen staande pondok beslopen. Een bewapende vlieger hield de wacht en de andere 3 lagen op de vloer van de hut te rusten. De aanval op de vliegers is begonnen door de vloer van de hut met de bamboe speren te doorboren waarbij 2 vliegers werden gedood. Tijdens de aanval werd er door een of meerdere van de vliegers herhaaldelijk “Tolong Sobat” geroepen. Tolong Sobat laat zich vertalen als “Alsjeblieft maatje” of “Genade maatje”. De bewapende vlieger heeft op de aanvallers geschoten waarbij Amir bin Kunci recht in het voorhoofd werd geraakt. De 2 andere vliegers zijn uiteindelijk gewond gevlucht. Volgens Sehan bestond de bagage van de vliegers uit tassen met o.a. kleding, papieren en geld. Een van de gewonde vliegers (Pronk) is de volgende dag vanuit Lubuk Keliat naar Tandjung Radja gebracht en aan de japanners overgedragen. De twee gedode vliegers zijn volgens Sehan op enige afstand van de hut vandaan begraven (bij een bamboestruik).
Na de oorlog is Awan door twee Nederlandse soldaten van huis opgehaald en voor verhoor meegenomen naar Kapitein “Boering” die in Lubuk Keliat een kantoortje had. (Boering zou een fonetische vertaling kunnen zijn van Buring of van Buren). Volgens Sehan heeft zijn vader daar benadrukt dat hij de vliegers juist heeft geprobeerd te helpen en niets met de roofmoord zelf te maken had. Volgens Sehan heeft Boering Awan nooit gevraagd hem naar de exacte locatie van de hut of de graven te brengen. Ook andere betrokkenen zijn door Boering gehoord. Kapitein Boering heeft zijn verhaal voor waarheid aangenomen en Awan is vervolgens door de twee militairen weer naar huis gebracht. Deze hebben hem onderweg duidelijk maakten dat ze daar helemaal niet wilden zijn, dat ze eigenlijk geen "echte" soldaten waren en dat ze eigenlijk heel erg bang waren. Awan en Boering onderhielden een “duidelijke” verstandhouding en Sehan herinnerd zich dat zijn vader hem weleens opdracht gaf om een mandje met eieren naar Boering te brengen en dat Boering hem beloonde met snoep.
Aldus de verklaring van Sehan bin Akuan bin Juring op 27-10-2020
Conclusie:
De verklaring van Sehan komt in grote lijnen overeen met het T.I.V.G.-rapport en de daarin opgenomen verklaringen van Awan en de andere betrokkenen. Enige voorbeelden zijn de naam Sahara bin Hadji Bahosin als betrokkene, het plan om uit te wijken via de Kali Mesuji naar Australië, de tocht vanuit Muara Kuang naar Lubuk Keliat, de naam Longsing als spion van de Japanners, de tassen met kleding en geld, de hut van Amir bin Kunci en de dood van Amir bin Kunci. Opvallend is ook de specifieke benaming van het wapen van de bemanning, een “Browning”. Bekend is dat 2e vlieger Nieuwdorp (gemilitariseerd amfibie vlieger) een pistool bij zich had. Onder andere Marine vliegers in Indië werden destijds uitgerust met een “Browning pistool”
Wat mij verder opvalt is dat Sehan in zijn verklaring vooral gezichtsverlies voor zijn familie probeert te voorkomen. Hij is uiterst verontwaardigd over het feit dat hij van iemand heeft gehoord dat wij zouden denken dat zijn oom Sori onderdeel uitmaakte van de groep van Longsing. Sehan benadrukt een juist behulpzame rol voor Sahara, Awan en Sori en plaatst hen allemaal los van de moord. Sehan plaatst zijn vader Awan als de dichtst bij de vliegers staande persoon. Sehan (en dus Awan) weet echter wel in detail te vertellen hoe de roofmoord precies heeft plaatsgevonden, dit vind ik opvallend. Sehan is zich er niet van bewust dat ik in het bezit ben van de verklaringen die o.a. zijn vader Awan en zijn oom Sori destijds hebben afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt namelijk dat Sahara helemaal niet naar Kuang Dalem is teruggekeerd en dat Sori juist heel nauw bij de diensten voor de vliegers betrokken was. De groep onder leiding van Longsing bestaat uit Sahara, Sori, Amir, en twee mannen die door hen zijn ingehuurd als roeiers. Van een andere groep bewapende dorpelingen is dus helemaal geen sprake. Awan plaatst zichzelf in zijn officiële verklaring juist op afstand (gaat naar huis) en houd zich afzijdig. Awan verklaard dat hij die fatale nacht toch naar de overkant is gegaan om zijn broer Sori te waarschuwen. Hoewel Sori en anderen zelf verklaren dat zij aan de oever gewacht hebben, stelt Awan dat hij zijn broer daar niet kon vinden en dat hij na schoten gehoord te hebben weer naar huis is vertrokken. Als je het in Azië heel belangrijke begrip van "Saving Face" in ogenschouw neemt, zijn deze tegenstrijdigheden toch heel goed verklaarbaar.
Veelbetekenend is dan ook dat Sori geen vrouw en kinderen had, Awan en Sahara hadden deze zwaarwegende verantwoording wel. Het was destijds dus van groot belang dat Sori het initiële contact en de hulp aan de vliegers in de verklaring aan de Nederlanders voor zijn rekening nam zodat Awan en Sahara hun rol konden minimaliseren. Mocht er iemand opgesloten worden dan zou dit eerder Sori zijn en kwam de zorg voor de gezinnen van Sahara en Awan niet in gevaar. Dit heeft er o.a. toe geleid dat Sahara destijds niet eens gehoord is. Nu dat belang vandaag de dag geen rol meer speelt wordt de werkelijke rol van Sahara en Awan geopenbaard. Nu blijkt dat het niet slechts Sori was die de bemanning ontmoete en in zijn eentje alles regelde maar dat er werd samengewerkt.
Ook het verzwijgen van de macht van Longsing is duidelijk in het kader van "saving face" te plaatsen. Een groep "trotse” dorpelingen die zich door een willekeurige buitenstaander onder druk laten zetten, laten chanteren en gebruiken is niet echt iets om mee voor de dag te komen. Vandaar dat deze rol nu wordt vertaald als een “vijandige groep bewapende dorpelingen onder aanvoering van Longsing”. Deze groep is anoniem, ze hebben geen naam en dus ook geen gezicht om te verliezen.
Als ik nu alle mij bekende gegevens in ogenschouw neem kom ik met betrekking tot de verklaring van Sehan bin Akuan bin Juring tot de volgende conclusie;
Na de landing in de buurt van Kuang Dalem is de bemanning in contact gekomen met de daar wonende Sahara bin Hadji Bahosin. Deze Sahara heeft de bemanning begeleid naar Muara Kuang, vervolgens heeft Sahara zijn beide zwagers Sori en Awan bin Djoering ingeschakeld om de vliegers over te brengen naar Lubuk Keliat. Van hieruit was het plan om per prauw via de Ogan en de Mesuji, de Oostkust van Sumatra te bereiken. Vanaf de Oostkust zouden ze per (vlieg)boot kunnen worden opgepikt om naar Australië uit te wijken. Even ten zuiden van Lubuk keliat worden de vliegers per prauw ondergebracht in de pondok van Amir bin Koentji. Waarschijnlijk is hierdoor Amir bin Koentji inmiddels ook bij de hele operatie betrokken geraakt. Deze pondok bevindt zich op zijn land, 3 kilometer ten zuiden van Lubuk Keliat, aan de Oostzijde van de Ogan rivier. De pondok was een ideale locatie omdat deze weg van de bewoonde wereld lag en relatief uitgebreid was. Een getuige (de heer Pusmadi) omschrijft de pondok als op palen staand, eenvoudig maar relatief groot, opgedeeld in meerdere vertrekken waaronder een kookgelegenheid. Ondertussen is er sinds Muara Kuang al her en der verschillende keren proviand ingekocht, getransporteerd en wordt de bemanning van sigaretten en eten voorzien. Er is een prauw gehuurd en er worden nog 2 roeiers ingehuurd voor de aanstaande tocht. Alle betrokkenen worden voor hun diensten betaald.
De heimelijke operatie van deze heren is op zeker moment, waarschijnlijk door hun vele aankopen in de streek, onder de aandacht gekomen van ene “Longsing”. Deze Longsing is een (criminele) buitenstaander die in de streek bekend is als “spion van de Japanners”. Voor o.a. het helpen van Nederlandse militairen waren door de Japanners inmiddels zware (dood)straffen afgekondigd. Deze Longsing heeft naar alle waarschijnlijkheid de groep onder zware druk weten te zetten door te dreigen met het melden van hun “verraad” aan de Japanners. Dit gegeven heeft de heren doodsbang gemaakt waardoor Longsing voldoende macht heeft verkregen om de groep mannen voor zijn karretje te spannen en zijn wil op te leggen. Inmiddels op de hoogte van de waardevolle zaken die de vliegers bij zich hebben heeft hij de groep tot roofmoord aangezet. Ín de nacht is de groep onder leiding van Longsing en bewapend met kapmessen en Bamboesperen naar de pondok geslopen. Hoogstwaarschijnlijk zal een enkeling waaronder Amir bin Koentji zijn voorgegaan. Hun/zijn aanwezigheid heeft voor voldoende afleiding kunnen zorgen zodat de rest van de groep zich rond en onder de pondok kon positioneren. Plotseling is de aanval ingezet door de vloer van de hut gericht met Baboesperen te doorboren. De met een Browning pistool bewapende vlieger heeft op de aanvallers geschoten en zodoende Amir bin Koentji in het voorhoofd geraakt. Twee van de vliegers zijn in de hut gedood de andere twee zijn gevlucht. Longsing heeft de volgende dag met trots verklaard dat hij de twee vluchtende vliegers met een kapmes heeft verwond. Pronk aan de linkerarm en de andere vlieger aan de rechterknie. Longsin heeft de groep na de aanval opdracht gegeven om naar Lubuk Keliat terug te keren en de Prauw bij hem achter te laten. De volgende dag is Pronk bij het dorpshoofd terechtgekomen, die hem in bescherming heeft genomen. Later die dag is Pronk naar Tandjung Radja gebracht waar hij 3 dagen later door de Japanners is onthoofd.
Ik ben van mening dat de hele groep in eerste instantie geen kwade bedoelingen heeft gehad en slechts de kans heeft aangegrepen om goed geld te verdienen met het helpen van de Nederlandse vliegers. De hele situatie heeft echter een noodlottige wending genomen toen hun heimelijke operatie werd ontdekt door Longsing, hierdoor kwamen zijzelf en hun families onmiddellijk in direct gevaar. Deze ernstige dreiging heeft ertoe geleid dat ze geen andere uitweg zagen dan te gehoorzamen aan de opdrachten die deze Longsing hen gaf. Natuurlijk is dat iets waarvan je later alleen je goede handelingen en bedoelingen naar buiten wil brengen en enige deelname aan de moordpartij zelf ontkent. Ze waren er allemaal bij betrokken, maar ook allemaal zeggen ze naar huis te zijn gegaan of aan de oever van de rivier hebben gewacht. Ze hebben allemaal de schoten gehoord maar de schuld en uitvoering wordt naderhand door allemaal alleen bij Amir bin Koentji en Longsing gelegd.
Wat betreft de uitspraken van de twee Nederlandse soldaten blijkt na enig onderzoek inderdaad dat de vanaf 1947 in Lubuk keliat gelegerde Nederlandse bewakingseenheid vooral uit dienstplichtige soldaten bestond die ongetraind naar Indië werden gestuurd. Na aankomst in Palembang hebben deze dienstplichtigen een korte training gehad waarna ze op pad werden gestuurd. Een commandant uit die tijd heeft zijn verbazing uitgesproken over het hulpeloze, onwetende zooitje ongeregeld hij destijds in Palembang kreeg aangeleverd. In het gebied tussen de Ogan en Kommering rivieren trok een zeer beruchte bende rond onder leiding van twee zeer wrede (kannibalistische) Batak broers. Bekend is het verhaal van een 8 man tellende patrouille die vanuit Muara Kuang vertrok en aan deze bende ten prooi viel. Slechts twee zwaar verminkte lichamen zijn teruggevonden de overige zes worden vermist. Dat de twee jonge soldaten uit het verhaal van Awan erg bang waren is dus niet zo verwonderlijk, met hun uitspraken wilden ze zich waarschijnlijk als niet vijandig profileren naar de lokale bevolking.
Dorpshoofd Siwala Haptika heeft mij tijdens ons bezoek ook in contact gebracht met de heer “Pusmadi”, het jongere neefje van Anwar bin Kunci. In de huidige spelling word bin Koentji geschreven als “ bin Kunci”.
2. De heer Pusmadi
De heer Pusmadi heeft ons naar het stuk land gebracht, aan de oostzijde van de Ogan rivier, waar zich destijds de plantage en pondok van Amir bin Kunci bevond. Hij herrinerde zich dat hij na de oorlog, als jonge jongen regelmatig zijn oom hielp op de betreffende plantage. Aangekomen op het stuk land was hij op zoek naar één specifieke boomstronk, dit was de stronk van een grote oude "Tembesu" boom. Deze Tembesu diende als zijn referentie punt om de plek van de pondok te bepalen.
Na een tijdje zoeken en vele andere boomsstronken verder vond hij uiteindelijk de betreffende, overwoekerde stronk op een paar meter van de oever. De heer Pusmadi vertelde dat de pondok zich ongeveer 10 meter landinwaarts van deze Tembesu boom bevond. Hij vertelde dat het niet een eenvoudig hutje was maar meer een klein huisje op palen. Dit huisje was niet geheel open maar had meerdere compartimenten waaronder een kleine ruimte die als eenvoudig keukentje diende. Hij herrinerde zich dat toen de Pondok gesloopt was dat de plek bezaaid lag met scherven van het serviesgoed uit het keukentje. hij zei dat als we een scherf zouden vinden..... dit zeker afkomstig van de pondok zou zijn.
Zijn oom Anwar bin Kunci heeft hem destijds verteld dat bij de pondok zijn broer Amir en enkele Nederlanders waren gedood. Hijzelf had zijn broer Amir bij de Tembesu boom begraven en de Nederlanders lagen een stuk verderop, dichter bij de oever van de rivier. De heer Pusmadi sprak geen engels maar vanuit zijn betoog in het indonesisch kon ik opmaken dat hij over Anwar bin Kunci sprak.... deze naam kende ik uit het T.I.V.G. rapport...... en ook de positie van de plek kwam overeen met wat ikzelf uit het raport had geconcludeerd..... hierdoor wist ik dat deze Pusmadi, niet zo maar een verhaal stond te vertellen. Hij woog zijn woorden en orienteerde zichtbaar vanuit zijn geheugen met de Tembesu boomstronk als referentiepunt.
Pusmadi herrinnerde zich dat het graf van Amir zich bij de boom bevond aan de kant van de pondok. Aan de andere kant van de boom, verderop aan de oever van de rivier, bevonden zich naast elkaar twee grafstenen /markeringen. De plek van het graf van Amir is nu zwaar overwoekerd en een steen of iets dergelijks is niet langer zichtbaar.
In de loop der jaren zijn er vele meters rivieroever geërodeerd en zo zijn de graven van de 2 vliegeniers weggespoeld. Gedurende mijn onderzoek via “Google Earth” was mij de riviererosie ook al opgevallen. Omdat de bewuste plek in een bocht ligt, erodeerd de buitenbocht (oostzijde) en is er zandafzetting in de binnenbocht (westzijde). Aan de hand van sateliet foto’s van de afgelopen 10 jaar had ik reeds een inschatting gemaakt dat de rivieroever sind 1942 ongeveer 50 meter oostwaards is komen te liggen tot op enkele meters van de boom in 2020. Toen ik Pusmadi vroeg hoever de graven van de boom lagen, antwoorde hij +/- 30 meter. Op mijn vraag hoever de oever destijds van de boom was verwijderd, antwoorde hij +/- 50 meter. Dit komt overeen met mijn eigen inschatting en bovendien sluit dit aan bij de intitieel verklaring uit het T.I.V.G. raport, dat de graven +/- 20 meter vanaf de oever lagen.
3. Situatieschets zoals omschreven door de heer Pusmadi op 02-03-2020
Het heeft er alle schijn van dat de onderzoekers van het T.I.V.G. destijds de graven over het hoofd hebben gezien maar nog aannemenlijker is dat ze op de verkeerde plek of helemaal niet hebben gezocht. Volgens de heer Pusmadi hebben de graven daar nog vele jaren gelegen alvorens ze zijn weggespoeld. Een schokkend gegeven als je bedenkt dat 50 meter erosie in 78 jaar neerkomt op ongeveer 60cm erosie per jaar, dan betekend het dat de graven pas in +/- 1970 zijn weggespoeld.
4. De plek des onheils: 3°31'33"Zuid - 104°35'17"Oost.
5. De laatste rustplaats.
SluitenGeplaatst door Geert Veenendaal op 16 maart 2020
Onderzoek naar de landingsplek in Kuang Dalem , 1 Maart 2020
Na uitvoerige voorbereiding door mijn locale gids (Fares Chandra) heb ik op 1 maart 2020, onder begeleiding van Dhr. Siwala Haptika, onderzoek verricht in het district Rambang Kuang op Zuid Sumatra. Siwala Haptika is de huidige “Kapala Desa” (dorpshoofd) van Lubuk Keliat en afstammeling van Mohammad Hadji Zahir de toenmalige “Pasirah/Pangeran” (prins/districtshoofd) van Lubuk Keliat. Het was deze Mohammad Hadji Zahir die destijds telegrafist P. Pronk in bescherming heeft genomen. Contacten van Siwala Haptika hebben mij verder inzicht en bevestiging gegeven m.b.t. de landingsplaats en wat er zich daarna heeft afgespeeld.
Landingsplek van de PK-AFZ;
(3°43'4"Zuid - 104°26'58"Oost)
Het onderzoeksrapport van het T.I.V.G. te Muara Kuang uit 1948 bevat een verklaring van “Karim bin Saad”, Karim verklaard:
“Eind Februari 1942, in de middag, is te Kuang Dalem een KNILM passagiersvliegtuig neergestort”.
Uit navraag in de districten Muara Kuang en Rambang Kuang is naar voren gekomen dat er inderdaad bekent is dat er ooit een vliegtuig bij Kuang Dalem is neergekomen, dit gebied ligt ten zuid-westen van het dorp Muara Kuang. Het vliegtuig zou een noodlanding hebben gemaakt op een “weg” nabij de Kemirinoot plantage van “Hadji Wanas”, een bekende naam in de regio. De plaats van de landing staat locaal bekend als “Lebak Kapal” ofwel “veld van het schip”. De bemanning van dit vliegtuig bestond uit 4 personen, deze bemanning heeft het dorpshoofd (Kerio Acan) van het nabijgelegen dorp Kuang Dalem verzocht om de plaatselijke bevolking bij het toestel weg te houden. Toen Kerio Acan weigerde om aan dit verzoek gehoor te geven, heeft de bemanning het toestel in brand gestoken en is met een locale bewoner (Sahara bin Hadji Bahosin) vertrokken in de richting van de Ogan rivier bij Muara Kuang. In Muara Kuang heeft deze Sahara ze in contact gebracht met zijn zwager, Sori bin Djoering, die hen als gids heeft vergezeld. De dorpelingen van Kuang Dalem zouden de overblijfselen van het toestel verder hebben gedemonteerd en de materialen gebruikt hebben voor het vervaardigen van keukengerei, gereedschappen enz.
Volgens plaatselijke overlevering zou zich in het huis van Hadji Awas een onderdeel van dit vliegtuig hebben bevonden. Het huis “als zodanig” bestaat echter niet meer.
Op de plek van de landing is vandaag de dag een rubber plantage, de eigenaar van deze plantage (Anton) heeft ons ter plekke rondgeleid. Zijn grond grenst direct aan de grond van de familie van Hadji Awas. Hij verklaarde dat er in het grensgebied van zijn grond en de grond van Awas, in het verleden, door verschillende dorpelingen, meerdere metalen onderdelen zijn gevonden die uit de grond staken. Hij gaf als voorbeeld verschillende grote tandwielen, stukken metaal en iets wat hij omschrijft als “een grote kuip van dik aluminium”. De DC-3 was een toestel dat grotendeels uit aluminium was vervaardigd.
De aangewezen landingsplek ligt even ten zuid-westen van het dorp Kuang Dalem.
(3°43'4"Zuid - 104°26'58"Oost)
1. Huidige situatie landingsplek op Google Earth 2019:
2. Toenmalige situatie landingsplek Kaart 1944:
> De rode weg op de kaart bestaat vandaag de dag niet meer en liep daar waar nu de plantages zijn.
SluitenGeplaatst door Geert Veenendaal op 16 maart 2020
Toevoeging aan Vliegbereik PK-AFZ
Geplaatst door Geert Veenendaal op 22 augustus 2018
Vliegbereik PK-AFZ
Ik heb veel gelezen over de ontwikkeling van de lijn Amsterdam - Batavia van de KLM voor de 2e wereldoorlog. De ontwikkelingen na het uitbreken van de oorlog hebben mij daarbij altijd geïntrigeerd. De verrichtingen van de bemanningen van de KLM en KNILM bij de evacuatie van Java zijn slechts een voetnoot in de geschiedenis, maar naar mijn mening ronduit heldhaftig! Ik heb in de loop der jaren o.a. materiaal verzameld over tragische lot van de bemanning van de DC-3 PK-AFZ. Op basis daarvan heb ik een aanvulling/verheldering bij het verhaal van Geert Veenendaal.
Geert schrijft: "Duidelijk is, dat een rechtstreekse vlucht vanuit het Australische Broome onwaarschijnlijk is geweest. Mocht dit op welke manier dan ook wel het geval zijn geweest, dan is dit gezien het vliegbereik van betreffende DC-3, een ronduit misdadige opdracht geweest."
De DC-3 PK-AFZ was wel degelijk in staat om de afstand Java - Broome non-stop af te leggen. De verklaring staat in het boek "Zero Hour in Broome", van Dr. Tom Lewis & Peter ingman: Eind 1941 werd de Australische overheid duidelijk dat het vliegveld van Broome een strategische plek was als uitvalsbasis voor o.a. bommenwerpers. Het was echter amper geschikt voor zware vliegtuigen. Daarom werd het veld begin 1942 aangepast. In allerijl werd landingsbaan verlengd en geschikt gemaakt voor de zware B-17 en B-24 bommenwerpers en er werden taxibanen aangelegd.
Ook de directie van de KNILM zag het belang van Broome als mogelijke landingsplaats voor rechtstreekse vluchten vanaf Java. Broome is de kortste verbinding vanaf Java naar het vaste land van Australië. Daarom werd de DC-3 PK-AFZ voorzien van aangepaste tanks en voerde het toestel op 4 februari 1942 een geslaagde rechtstreekse proefvlucht uit van Java naar Broome. Gezagvoerder van deze vlucht was Eddy Dunlop.
De auteurs hebben zich gebaseerd op het originele 'Shipping and aircraft register departures' van Broome uit het National Australian Archive. Ik ga er dus vanuit dat deze informatie correct is. De DC-3 PK-AFZ had geen extra tank in de cabine, zoals de andere DC-3s PK-ALO, PK-ALW, PK-ALT en PK-AFV van de KLM/KNILM. Maar de betreffende DC-3 had dus wel een aangepaste brandstofinstallatie en daardoor een groter vliegbereik van een standaard DC-3.
Ik hoop dat deze informatie weer iets beantwoord in het mysterie van verdwijning van Blaak, Veenendaal en Pronk.
Richard Pflug
SluitenGeplaatst door Richard Pflug op 08 mei 2018
Plaats van de moord aan de Ogan Rivier.
Geplaatst door Geert Veenendaal op 30 juni 2016
Het lot van Marinus Veenendaal en de bemanning van KLM DC-3 PK-AFZ
Als kleinzoon van de op 3 Maart 1942 in Zuid-Sumatra omgekomen KLM-boordwerktuigkundige Marinus Veenendaal, was ik mij al vanaf zeer jonge leeftijd bewust van het feit dat mijn grootvader in de oorlog vermist was geraakt op Sumatra.
Ik kon maar moeilijk bevatten dat er na zo’n lange tijd nog zoveel onbeantwoorde vragen waren en dat niemand kon vertellen wat er nu eigenlijk precies was gebeurd. Er bestaan verschillende versies van wat gebeurd zou zijn en er speelt in iedere versie weer het geschuif met de namen van de betrokkenen. Mijn grootvader zou zijn vermoord, dan weer onthoofd door de Japanners, verdronken in de rivier of het moeras, in het oerwoud verdwenen, iets met een Chinese dokter, hij was gevangengenomen door de Japanners en met een transportschip ten ondergegaan of dan toch aan de Birma spoorweg zijn omgekomen.
Maar wat deden deze mannen daar dan eigenlijk in dat verre Indonesië?
Toen in Nederland de oorlog uitbrak, onderhielden zij de KLM Luchtverbinding tussen Lyda (Palestina) en Batavia. Toen de oorlog vervolgens ook naar Nederlands-Indië kwam werden deze burger bemanningen en vliegtuigen ingezet voor militaire doeleinden.
Op een van deze vluchten ging het mis, vanuit Australië onderweg naar Java raakten ze verdwaald en door brandstofgebrek moest een noodlanding gemaakt worden in de Jungle van Zuid- Sumatra, of was het de westkust tussen Padang en Benkoelen? Nee, het was aan de oostkant van een rivier bij de plaats Kayuagung. En het staartstuk is teruggevonden ten zuiden van Tandjung Batu. Of.... was het dan toch in Jambi, daar waar het vliegtuig is afgeschreven na een noodlanding? Tenslotte was er nog de overlijdensakte waar de plaats "Loeboekkkeliat" op stond.
U zult begrijpen dat ik er als kind geen touw aan vast kon knopen. Maar iets zei mij dat er meer was, dat het anders was, dat de waarheid ergens lag verscholen in die jungle van boeken en papieren en dat iemand de waarheid wist. Van jongs af aan hield het mij bezig, ik las de boeken en keerde elk document in "het koffertje van mijn vader" binnenste buiten. Het loste niets op en gaf geen antwoorden, slechts een hele grote stapel vragen die ik vervolgens meenam naar mijn volwassen leven.
Ik heb in de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar het gebeurde, de meeste archieven met directe betrekking tot de vluchten uit die periode zouden direct na de oorlog door de Engelsen zijn vernietigd. Op andere archieven zit geheimhouding tot ergens halverwege deze eeuw. Op vele vragen heb ik antwoorden kunnen beredeneren vanuit wat er zich rond die tijd allemaal afspeelde in NOI. Op andere vragen heb ik antwoorden gevonden door onderzoek en verklaringen van betrokkenen te koppelen en uit te zetten in tijd en plaats. Uiteindelijk denk ik er in geslaagd te zijn een duidelijk beeld te creëren van wat zich in die laatste dagen moet hebben afgespeeld.
Het is voor mij duidelijk dat de hele geschiedenis rond de PK-AFZ en haar bemanning, meer omvat dan aanvankelijk naar buiten is gebracht.
Duidelijk is, dat een rechtstreekse vlucht vanuit het Australische Broome onwaarschijnlijk is geweest. Mocht dit op welke manier dan ook wel het geval zijn geweest, dan is dit gezien het vliegbereik van betreffende DC-3, een ronduit misdadige opdracht geweest.
Waarschijnlijker is dat de PK-AFZ, zoals gewoonlijk, die nacht (26-02-1942) een munitie vlucht naar Oost-Java heeft gevlogen. Vanaf Java is de volgende ochtend (27-02-1942) of de ochtend daarop (28-02-1942) een vlucht uitgevoerd in de richting van Padang, met een grote hoeveelheid goud als lading. Er zijn aanwijzingen dat deze vlucht te maken kan hebben gehad met een plan van de Britse geheime dienst SOE en de Nederlandse overheid, om doormiddel van (goud) financiering van de anti Japanse PKI, een verzetsnetwerk op te zetten. Dit netwerk was nodig in het geval de Japanners, Nederlands-Indië geheel zouden veroveren. Het gebied rond Padang was een PKI-bolwerk.
Onderweg boven Sumatra, zijn ze waarschijnlijk onderschept door een Japanse jager opererend vanaf het jungle vliegveld Palembang P2. Na aan hun aanvaller te zijn ontkomen heeft de PK-AFZ in de middag een noodlanding uitgevoerd 14 kilometer ten zuidwesten van Muara Kuang, In een gebied genaamd Kuang Dalem, ten weste van de rivier de Ogan, waar de machine min of meer intact aan de grond is gezet. Met 1 motor draaiend heeft telegrafist P. Pronk radiocontact gezocht met Java en mogelijk ook met Palembang. Onduidelijk is of er daadwerkelijk communicatie heeft plaatsgevonden. De bemanning heeft in het nabijgelegen dorp "Kuang Dalem" het dorpshoofd "Kerio Acan verzocht om er zorg voor te dragen dat de plaatselijke bewoners bij het toestel wegbleven. Kerio Acan heeft dit verzoek echter naast zich neergelegd. Na enige tijd, 1 of 2 nachten (afhankelijk van de datum), bij het toestel te hebben doorgebracht, heeft de bemanning het toestel in brand gestoken.
Op de 1e Maart is de bemanning, met medeneming van (een deel) van de lading goud, in oostelijke richting naar de rivier de Ogan getrokken. Het plan was om via de Ogan en de Kali Mesuji, de Oostkust van Sumatra te bereiken. Uiteindelijk zouden ze dan, via de Javazee, per boot of vliegboot weg kunnen komen.
Bij de Ogan rivier, niet ver ten noorden van Muara Kuang, op de weg richting Seri Kembang, heeft de bemanning rond 17:00 uur Sori Bin Djoering aangesproken. Ze hebben hem verzocht inkopen voor hen te doen in het nabijgelegen Muara Kuang. Sori heeft dit in een plaatselijke toko gedaan en is zo tegen 18:00 uur bij hen terug gekeerd. Vervolgens heeft de bemanning, met Sori als gids, hun weg vervolgd in noordelijke richting. Via de plaats Seri Kembang naar het 10 kilometer noordelijker gelegen Soeka Tjinta. Normaal gesproken is dit een tocht van ongeveer 2-3 uur. Onderweg is de nacht ergens in de Jungle doorgebracht omdat Soeka Tjinta tegen de ochtend (zonsopgang is 06:00 uur) werd bereikt.
Bij het dorp Soeka Tjinta is een tijdelijke schuilplaats betrokken van waaruit de gids Sori opnieuw op pad is gegaan voor proviand. Via Lubuk Keliat is Sori naar Betoeng gegaan waar hij een auto met chauffeur heeft geregeld. Vervolgens heeft hij bij een toko in Pajaraman inkopen gedaan. Met de auto, chauffeur en proviand is hij teruggekeerd naar de bemanning bij Soeka Tjinta, hij kwam hier rond 16:00 uur aan. De bemanning heeft vervolgens hun plan om via de Kali Mesuji uit te wijken bekend gemaakt. Vlak daarna is de groep vertrokken in de richting van Lubuk Keliat. Bij Kilometerpaal 94 zijn ze rond 16:30 uur ondergebracht in de nabijgelegen pondok (huisje) van Somid Bin Awal. Sori heeft het verzoek gekregen om een prauw met roeiers te regelen en is op pad gegaan. Vervolgens is er waarschijnlijk al eerder die dag door/met Loengsin Bin ... een plan gesmeed om de bemanning te beroven.
In de vroege avond van 2 Maart 1942 is de bemanning onder valse voorwendselen, door Loengsin en Amir Bin Koentji naar de overkant (oostzijde) van de Ogan rivier gebracht. Waarschijnlijk heeft Amir zich als hun nieuwe gids voorgedaan. In de jungle en in de nabijheid van enige tuinen, is de bemanning ondergebracht in de pondok van Amir (3°31'33"Zuid - 104°35'17"Oost). Amir en Loengsin zijn vervolgens teruggekeerd naar de westzijde van de Ogan rivier.
Bij het huis van Madjid Bin Legar dat zich in de nabijheid van kilometerpaal 93 bevond verzamelen zich in de vroege avond een aantal personen waaronder Amir Bin Koentji die het gezelschap overhaalt om de Europeanen te gaan bekijken. Later die avond rond 22:00 uur begeeft ook Sori zich met een aantal roeiers naar het huis bij kilometerpaal 93. Die avond zijn er verschillende personen meerdere malen vanuit het huis bij km 93 bij de bemanning aan de overkant van de rivier geweest.
Ik denk dat de bemanning gedurende die avond zich meer en meer kwetsbaar moet hebben gevoeld. Hoewel ze bewapend waren, waren ze nu duidelijk in de minderheid en ook was er reeds 1 van hun revolvers ontvreemd. Waarschijnlijk met deze wetenschap heeft de bemanning het plan om via de Kali Mesuji weg te komen laten varen. Ze hebben waarschijnlijk een afweging gemaakt en er voor gekozen om zich over te gaan geven in Palembang. Zover is het echter nooit gekomen.
Uitgeput door de ontberingen en afgeleid door de regelmatige bezoeken die avond, waren zij in afwachting van hun vertrek met gids en roeiers. Een van de bemanningsleden, waarschijnlijk 2e piloot Nieuwdorp, hield de wacht. Bewapend met een revolver en 12 patronen, welke hij voor vertrek van huis had genomen. Hij had nog tegen zijn vrouw gezegd "11 voor mijn verdediging en de laatste voor mijzelf". Hij heeft de in het donker naderende figuren aangeroepen. De overige bemanningsleden bleven rustig liggen. Wellicht door de aanwezigheid van hun nieuwe gids Amir Bin Koentji, heeft de bemanning zich laten overrompelen. Rond 04:00 uur in de vroege ochtend van 3 Maart 1942 is het tot een (vuur)gevecht gekomen. Tijdens dit gevecht in en om de pondok, zijn gezagvoerder C. Blaak, bwk M. Veenendaal en de zogenaamde gids Amir Bin Koentji gedood. Tweede piloot W. Nieuwdorp en telegrafist P. Pronk zijn gewond gevlucht. Nieuwdorp, is ter plekke in de rivier gesprongen en daar verdronken, Pronk heeft zich in de buurt schuilgehouden. Vervolgens hebben de rampokkers het goud afgevoerd /in veiligheid gebracht.
Rond 06:00 uur in de ochtend kreeg de broer van Amir bin Koentji, Anwar Bin Koentji het bericht dat Amir bij zijn pondok was gedood. Na goedkeuring van het dorpshoofd (Penggawa) is Anwar rond 09:00 uur samen met Soero Bin Mattohir per prauw naar de plek van de rampok gegaan. Daar aan land gegaan komen ze de gewonde Pronk tegen. Hij vraagt aan Anwar waar de dichtstbijzijnde Kampong is. Anwar zegt hem dat dit 3 kilometer stroomafwaarts aan de overkant van de rivier is. Pronk vervolgd zijn weg en bereikt waarschijnlijk via de veerprauw het dorp Lubuk Keliat, waar hij dan in de 2e helft van de ochtend bescherming zoekt bij de plaatselijke Adat-gezagdrager, de Pasirah.
Anwar en Soero gaan samen naar het nabijgelegen huis van Seman Bin Delamat. Samen met Seman gaan ze naar de pondok om de doden te verzamelen. Daar treffen ze in de pondok de lichamen van Blaak en Veenendaal aan. Op 10 meter van de pondok ligt de dode Amir bin Koentji. De lichamen van Blaak en Veenendaal worden ter plekke nabij de over van de Ogan begraven. Het lichaam van Nieuwdorp wordt niet gevonden. Seman heeft de overgebleven bagage van de bemanning mee naar huis genomen en deze later in de ochtend per prauw naar het dorpshoofd gebracht. Anwar heeft zijn broer onder een bungur boom nabij zijn pondok begraven.
Na enige uren in het huis van de Pasirah te hebben doorgebracht, word Pronk diezelfde middag rond 14:00 uur op transport naar de controleur van Tandjung Radja gestuurd. Dit transport bestaat uit 3 vrachtwagens met nieuwsgierigen, medeplichtigen en de overgebleven bagage. In de namiddag wordt Pronk bij de controleur gebracht en daarna vrij snel aan een Japanse patrouille van de radiodienst overgedragen. Deze laten de gewonde Pronk enige tijd in de middagzon op straat liggen, terwijl controleur Poggemeier vooral binnen blijft. In de avond wordt Pronk overgebracht naar een huis dat de Japanners in gebruik nemen. Pronk verblijft in de voorkamer en de japanners in de achterkamer.
De volgende morgen op woensdag 4 Maart 1942 wordt gouvernementsarts Dr. Ghan Tjoe Ham verzocht om Pronk te verzorgen. Pronk is in eerste instantie wantrouwend maar laat in verloop van tijd meer los. Hij vertelt Dr. Ghan wat er gebeurd is. Dr. Ghan heeft na de behandeling ook briefcontact met Pronk. Ook de volgende ochtend op donderdag 5 Maart verzorgt Dr. Ghan de wond van Pronk. Dr. Ghan merkte op dat Pronk niet langer de hoop had dat hij het er levend vanaf ging brengen. Ze hebben veel gesproken en Pronk geeft hem een brief en zijn papieren met wat foto’s. Dr. Ghan heeft deze vervolgens afgegeven aan de controleur.
De volgende morgen op Vrijdag 6 Maart 1942 mag Dr. Ghan telegrafist Pronk niet langer verzorgen. De houding van de Japanners is omgeslagen en vijandig. Later die morgen wordt Pronk naar de plaatselijke begraafplaats gebracht waar hij een ondiep graf moet graven. Even later wordt hij door de Japanners onthoofd en bedekt met een dun laagje zand in het graf achtergelaten. De patrouille verlaat Tandjung Radja.
Later die dag krijgen Dr.Ghan en het dorpshoofd van Tandjung Radja, de opdracht van controleur Poggemeier om polshoogte te gaan nemen op het kerkhof. Dr. Ghan en het dorpshoofd treffen Pronk aan in een ondiep graf. Hij ziet een grote donkere plek bloed in het zand, de schouder van Pronk is nog onbedekt en zichtbaar. Dr. Ghan brengt verslag uit bij de controleur, later overhandigd deze een rapport van het gebeurde met wat (identiteit) papieren en foto’s. Hij zegt "jullie artsen hebben meer kans om deze oorlog te overleven", hij verzoekt Dr. Ghan om deze papieren na de oorlog aan de autoriteiten over te dragen. Na de capitulatie van de Japanners in 1945 heeft Dr. Ghan deze papieren overgedragen aan een officier van de marine vliegdienst in Lahat, Dhr. Tacoma. Sindsdien ontbreekt van deze belangrijke documenten elk spoor.
Dr. Ghan heeft later van de Pasirah (prins) van Lubuk Keliat vernomen, dat het dorpshoofd van Lubuk Keliat wel meer van deze rampok af bleek te weten. Controleur Poggemeier heeft tijdens zijn gevangenschap zijn verhaal aan anderen vertelt, helaas mocht hij het einde van de oorlog niet meemaken en zijn er met hem opnieuw belangrijke details verloren gegaan.
De lichamen van gezagvoerder C. Blaak, boordwerktuigkundige Marinus Veenendaal en 2e Piloot W. Nieuwdorp zijn nooit gevonden.
Ook van het KLM/KNILM vliegtuig DC-3 PK-AFZ is "officieel" nooit enig spoor teruggevonden.
4 Mei 2016
Ter nagedachtenis aan Marinus Veenendaal en allen die zijn vrienden waren en met hem stierven.
G.M. Veenendaal.
SluitenGeplaatst door Geert Veenendaal op 28 juni 2016