Adolphe Richard George Emile Verstift
1895-1944
Oorlogsslachtoffer
Is 48 jaar geworden
Geboren op 10-06-1895 in Buitenzorg, NOI
Overleden op 19-03-1944 in Osaka, Japan, kamp Kamioka
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
De levensgeschiedenis van Opa Verstift
Hartelijk welkom bij deze bijeenkomst ter gelegenheid van de uitreiking van het Mobilisatie-Oorlogskruis aan wijlen Soldaat der Infanterie van de Landstorm van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger, de heer Adolphe Richard George Emile Verstift, vader van o.a. Oom Os en van mijn moeder Mathilde Cornelia, Tilly, en onze grootvader en overgrootvader. Ik zal hem verder respectvol opa Verstift noemen.
Er is ook een team aanwezig van het project ‘Ereveld vol Leven’ van de Oorlogsgravenstichting. Op 1 mei 2017 wordt op het Ereveld in Loenen een speciale herdenking georganiseerd, waarbij ook aandacht wordt besteed aan Nederlands-Indië. Het team wil graag een aantal interviews afnemen, uiteraard voor zover u daartoe bereid bent. Ereveld vol Leven geeft oorlogsslachtoffers een gezicht. En dat is wat we vanmiddag ook zullen doen: we geven opa Verstift een gezicht.
Voor een goed begrip van de omstandigheden waaronder opa Verstift heeft gediend en in welke cultuur hij opgroeide, is het goed om bij deze gelegenheid nader in te gaan op de Nederlands-Indische geschiedenis, die ook ons - de jongere generaties - in meer of mindere mate heeft beïnvloed. Tegelijkertijd is er weinig bekend over die periode, die voor onze ouders en grootouders zo levensbepalend is geweest. Voor hen hebben de datum van 15 augustus 1945 en het Indisch Monument in Den Haag een diepere betekenis, die zoveel jaar later nog steeds herinnert aan de diepe krassen in hun ziel, de veelal traumatische ervaringen en aan een onbestemd en heftig verlangen naar de Gordel van Smaragd, dat helaas niet vervuld kon worden. Ik zal eerst kort ingaan op de historie van Nederlands-Indië. en vervolgens de levensloop van opa Verstift proberen te schetsen. Dan volgt de officiële uitreiking van de versierselen aan Oom Os, gevolgd door een minuut stilte. Jos zal als afsluiting een gedicht voorlezen. Daarna hebben we genoeg tijd om herinneringen op te halen en gezamenlijk te eten, zoals het indo’s betaamt.
Vanaf de 16e eeuw is de Hollandse aanwezigheid in de archipel goed gedocumenteerd. Bekend is natuurlijk de rol van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), die via handelsverdragen met lokale vorsten het gebied steeds verder uitbreidde. Na het faillissement van de VOC gingen de bezittingen en eigendomsrechten over op de Nederlandse Staat en vanaf 19 augustus 1816 wordt de naam Nederlands-Indië. Gebruikt voor dit overzeese gebied van het Koninkrijk der Nederlanden. Het in 1819 opgerichte Koninklijke Nederlandsch-Indische Leger (KNIL) was vooral gericht op het bewaren van de interne vrede, niet zo zeer op de verdediging tegen andere landen. Dat wil niet zeggen dat geen veldslagen werden geleverd, getuige de Java-oorlog (1825-1830) en de Atjeh-oorlog 1873-1914).
300 jaar Hollandse aanwezigheid als koloniale heersers heeft geleid tot een feodale maatschappij met een duidelijke tweedeling langs etnische lijnen: de Hollanders en de inlanders (nu zouden we hen wellicht politiek-correct als autochtone bewoners van de archipel beschouwen). Door liaisons met inlandse vrouwen (in 1860 woonden er slechts zo’n 330 in Nederland geboren vrouwen) werden kinderen geboren met gemengd Nederlands/inlands bloed: de Indo-Europeanen. Dat wil zeggen indien de kinderen door de Hollandse vader werden erkend en daardoor werden opgenomen in de registers voor Europeanen. Indien dat niet het geval was, dan werden moeder en kind veelal teruggestuurd naar de kampongs. Soms werd alleen de moeder weggestuurd en zag zij haar kind nooit meer terug.
De houding van de Indo-Europeanen ten opzichte van de blanke Hollanders (‘totoks’) is ambivalent: enerzijds vol ontzag, anderzijds doortrokken van wrok. Ten opzichte van de inlanders is er ontkenning, soms zelfs schaamte en gevoelens van superioriteit. De voorkeur lag bij de Hollandse bovenlaag, mede vanwege prestige en status.
Natuurlijk zijn deze bevindingen gegeneraliseerd; meer over dit onderwerp is te lezen in ‘Indisch is een gevoel’ van onderzoekster Marlene de Vries.
In de Tweede Wereldoorlog kwam alles anders te liggen. Op 7 december 1941 voerde Japan een verrassingsaanval uit op de Amerikaanse Marinebasis op Pearl Harbor. Als een van de eerste landen verklaarde Nederland de volgende dag de oorlog aan Japan en werd het KNIL in zijn geheel gemobiliseerd, inclusief de Stadswacht en de Landstorm. Op 1 maart 1942 landen Japanse troepen op Java en een week later capituleerde de Indische regering. De Nederlandse regering werd ontbonden en de bestuursposten werden ingenomen door Japanners en Indonesi.rs. Nederlanders werden van heersers ondergeschikten: militairen en burgers (Nederlanders en indo’s) werden geïnterneerd in Jappenkampen. In die kampen was het vooral geboden om ‘onzichtbaar’ te zijn, zodat je zo min mogelijk kans liep te worden blootgesteld aan de onberekenbare wreedheden van de Jap. Indo’s konden zich van internering vrijwaren door te wijzen op hun Indonesische of Duitse afkomst, althans op Java.
Na de atoombommen op de Japanse steden Hiroshima (6 augustus 1945) en Nagasaki (9 augustus 1945) capituleerde Japan op 15 augustus 1945. Daarmee kwam een einde aan de Tweede Wereldoorlog in Zuidoost Azië.. Nederland, herstellend van de gevolgen van de oorlog in het vaderland, was nog niet in staat om de macht in Nederlands-Indië. weer over te nemen. In het ontstane machtsvacuüm namen Indonesische jongeren (‘pemoeda’s’) het recht in eigen hand en vielen iedereen, die zij als on-Indonesisch beschouwden, aan met hakmessen en bamboesperen. In deze Bersiap periode vonden duizenden Nederlanders, Indo-Europeanen en Chinezen een gruwelijke dood. De meeste geïnterneerden bleven voor hun eigen veiligheid daarom in de kampen (soms keerden zij daarin terug), beschermd door Britten en – hoe cynisch – door Japanners. Voor hen was er nog geen vrijheid.
Op 17 augustus 1945 riepen Soekarno en Hatta eenzijdig de Republik Indonesia uit. Nederland erkende de Republik niet. Er werden zelfs twee zogenoemde Politionele Acties gevoerd om het Nederlandse gezag te herstellen. Mede onder druk van de internationale gemeenschap heeft Koningin Juliana uiteindelijk op 27 december 1949 de soevereiniteit van Indonesië. erkend: ‘Niet langer staan we tegenover elkaar, maar naast elkaar…’ Tussen 1945 en 1965 hebben ca. 300.000 Europeanen de Indische archipel verlaten, ongeveer 60% (200.000) daarvan zijn indo’s. Zij zijn gerepatrieerd naar Nederland. De term repatriëring is eigenlijk onjuist gekozen voor het overgrote deel van hen: de meeste indo’s (zoals ook veel Hollanders) waren nog nooit in Nederland geweest en hadden er geen familie. Zuiver gezien waren indo’s dus ontheemden, die hun geliefde vaderland om politieke redenen moesten verlaten.
Overigens hadden zij wel een keuze: Indonesiër worden inclusief het aannemen van een Indonesische naam (hetgeen de voorkeur had van de Nederlandse regering), of Nederlander blijven met een gedwongen vertrek naar Nederland tot gevolg. Als het Nederlanderschap of de Nederlands komaf niet kon worden aangetoond (in de oorlog zijn veel papieren verloren gegaan), werd men stateloos en was men veroordeeld tot een armzalig bestaan: in de steek gelaten door Nederland en niet erkend door Indonesië. (zie de recente documentaire van Max Maakt Mogelijk).
De overtocht naar Nederland werd alleen onder strikte voorwaarden door de Nederlandse Staat vergoed. Men werd opgevangen in pensions en kreeg kleding of een voorschot om kleding te kopen. Als - soms na jaren in pensions te hebben gewoond - een zelfstandige woonruimte werd toegewezen, kregen onze ouders en grootouders voorschotten voor inrichting en levensonderhoud.
Zodra men werk had gevonden, moest 60% (!) van het gezinsinkomen worden afgedragen om de voorschonen af te lossen. Hier ziet u een afrekening van oma Verstift uit 1956: van haar schamele pensioen van 17 gulden per maand wordt maar liefst 7 gulden ingehouden als aflossing.
De indo’s voelden zich daardoor zeer bezwaard en als tweederangs burger in hun nieuwe vaderland (zie het boek ‘Opgevangen in andijvielucht’ van Griselda Molemans). Met nog de oude koloniale verhoudingen in het achterhoofd spraken onze ouders en grootouders niet meer over Indië.: we woonden nu in Nederland en moesten hier een toekomst opbouwen. En om vooruit te komen in de Nederlandse maatschappij waren diploma’s pure noodzaak. Vandaar dat er op werd gehamerd dat de tweede (en soms ook de derde generatie) toch vooral hard moest studeren, goed moesten luisteren en presteren, maar vooral niet mocht opvallen. Een ambivalente boodschap, die veelal voor de nodige problemen zorgde. Want hoe moest je onzichtbaar zijn, als je het enige indo-gezin bent in een klein dorp, of als je je in sporten onderscheidt, als je een andere huidskleur hebt, en je je meer en meer bewust werd van die ongrijpbare, Indische cultuur? Die cultuur gebood respect voor ouderen, ontzag voor meerderen, maar ook altijd maar mee-eten, onaangekondigd op bezoek kunnen komen en wat al niet meer. Een cultuur gebaseerd op zoveel jaren leven en liefhebben, wonen en werken in een land, dat niet meer bestaat: Nederlands-Indië..
Al met al is de integratie van zoveel indo’s in de Nederlandse maatschappij vrij geruisloos gegaan. Aan sommigen van ons kun je de Indische komaf niet eens meer zien en dat zal met de komende generaties steeds moeilijker worden. Wel is er een beweging dat de derde en de vierde generatie meer willen weten over de Indische cultuur. Daarbij willen ze de vrijheid hebben om zelf te bepalen in hoeverre ze de Indische cultuur willen opnemen in hun hedendaagse manier van leven. Onze ouders en grootouders leven nog steeds met het onvervulde verlangen naar de Gordel van Smaragd. Velen hopen nog steeds op een Weerzien met Indië.’. Vele liedjes van Wieteke van Dort herinneren hieraan
Na deze algemene beschrijving van de ontwikkelingen, die ons heeft gevoerd van Nederlands-Indië. via de Republik Indonesia naar Nederland, is het tijd om aandacht te besteden aan opa Verstift en diens familie. Hoe heeft de geschiedenis hun levensloop beïnvloed? Laten we daarvoor eerst kijken naar wat de stamboom ons vertelt en vervolgens meer persoonlijk hoe het opa Verstift is vergaan. De stamboom De stamboom, die achterhaald kon worden, in directe lijn begint bij Jan Willem Verstift, die waarschijnlijk afkomstig is uit Friesland en in 1808 in Geertruidenberg overlijdt. Zijn zoon Johannes Wilhelmus vertrekt naar Nederlands-Indië., waar hij samenleeft met een inlandse vrouw van Sulawesi.
Samen krijgen ze een zoon: Johannes Hermanus Wilhelmus, de eerste indo dus in deze familietak. Hier moet een keuze gemaakt worden zoals eerder besproken. De Hollandse vader erkent zijn kind, die vervolgens wordt opgenomen in de registers voor Europeanen. Overigens leeft J.W. later nog samen met een Javaanse en daarna met een Hollandse vrouw; met ieder van hen krijgt hij een zoon. Johannes Hermanus Wilhelmus trouwt met Johanna Cornelia Kuhr, overigens zelf ook een Johanna Cornelia Kuhr, overigens zelf ook een Indo-Europeaan met Duits/inlands bloed.
Hun zoon Henri Ferdinand Edmond is de vader van opa Verstift. Henri krijgt met Emma Maria Tromp zes kinderen: drie jongens: Charles, Adolphe en Willem en drie meisjes, de tweeling Evi en Helene en de jongste Ilse.
Bij het uitzoeken van de levensloop van opa Verstift is gebleken dat zijn jongere broer Willem Frederik Benjamin destijds ook is gemobiliseerd en ingelijfd bij de Koninklijke Marine als telegrafist. Vermoedelijk als represaillemaatregel voor het onbruikbaar maken van een korte golf-peilstation en een seinpost is Willem op 1 april 1942 op Timor door de Jap terechtgesteld. Zijn laatste rustplaats is helaas niet bekend. Het is evenmin bekend of opa Verstift op de hoogte was van het overlijden van zijn 32-jarige broer. Ik zal straks Oom George verzoeken de aanvraag voor het Mobilisatie-Oorlogskruis voor zijn Oom Willem Frederik te ondertekenen.
Opa trouwt op 27 april 1925 met oma, Tjakoline Elisabeth Beetz, opa is dan 30 jaar oud, oma 25 jaar. Zij krijgen acht kinderen: Jetty, Daisy, Bob, Tilly, Fred, Frans, George, Bert.
Er volgen meerdere kleinkinderen, die opa evenwel nooit heeft kunnen zien.
Hieronder staat de enige foto van opa Verstift. Opa was juridisch opgeleid en werkte als commies-A (hogere functie) bij de Weeskamer in het stadhuis van Batavia. De taken van de Weeskamer waren:
• waarnemen van de (toeziend) voogdij
• uitoefenen van curatele (als iemand
• handelingsonbekwaam was/werd)
• beheren van goederen van afwezigen
• registreren en openen van testamenten
• beheren van onbeheerde nalatenschappen
Het is een belangrijke overheidsfunctie met veel verantwoordelijkheid en bij de uitvoering van de taken gaat het om aanzienlijke bedragen. Als de algehele mobilisatie wordt afgekondigd, wordt opa Verstift ingelijfd bij de Landstorm van het KNIL. Onbekend is gebleven waar hij precies dienst deed als soldaat infanterist.
Op 10 maart 1942 wordt hij op Java, waarschijnlijk in de buurt van Surabaya, door Japankrijgsgevangen gemaakt. Hij is dan 47 jaar, oma 42, de kinderen zijn tussen de 15 (Daisy) en 6 jaar oud (Bert). Oom Os is dan 7 jaar. Oma heeft - ondanks haar Duitse achternaam Beetz – vrijwillig voor internering gekozen voor de bescherming van de kinderen en zichzelf. Het is onduidelijk hoelang opa en oma elkaar al niet meer hebben gezien op die bewuste dag van 10 maart 1942.
Via Singapore wordt opa met de Kamakura Maru 1 (een passagiersschip) met 2.212 andere krijgsgevangenen afgevoerd naar Nagasaki. De reis duurt acht dagen. Er is onvoldoende eten beschikbaar en de krijgsgevangenen verblijven voor het merendeel zonder verdere verzorging of beschutting aan dek. Van Nagasaki gaat het transport per trein verder naar Osaka. Van Osaka gaat het per trein, kabelbaan en te voet verder naar Kamioka Branch Camp, in de bergen op 1.600 meter hoogte. Daar bevindt zich een groot complex van elektrische centrales en fabrieken voor de oorlogsindustrie. De krijgsgevangenen worden te werk gesteld in de loodmijnen.
De omstandigheden in het kamp zijn zeer slecht; er is weinig voedsel, de winters met strenge vorst en veel sneeuw, de zomers heet. Beschermende kleding is niet beschikbaar en schoenen zijn schaars. Het Japanse regime is onberekenbaar, ruw en wreed. Op onnozele ‘vergrijpen’ staan zware straffen, waaronder langdurige, eenzame opsluiting in een buitenkooi zonder kleding. In het kamp zijn 63 Nederlanders, 15 Amerikanen en 2 Britten omgekomen.
Hieronder is de interneringskaart van opa, die nauwgezet is bijgehouden door de Japanse kampleiding.
Voor een indruk van de leefomstandigheden in een dergelijk kamp kan ik u de film ‘Unbroken’ van Angelina Jolie aanraden. Het gaat om een krijgsgevangene, die – met wraakgevoelens - op zoek gaat naar zijn Japanse bewaker, die hem heeft gemarteld. Als hij hem vindt, realiseert hij zich dat hij alleen door vergeving verlost kan worden van de haat, de wroeging en de wraakgevoelens. Er ontstaat vervolgens een hechte vriendschap tussen de twee.
In het Dagblad van het Noorden van 3 juli 1943 staat voor het eerst vermeld dat A.R.G.E. Verstift krijgsgevangen is gemaakt en overgebracht naar Osaka; volgens informatie van het Nederlandsche Roode Kruis in Den Haag kon de familie nog niet geïnformeerd worden. Opa is op 18 maart 1944 ernstig gewond geraakt bij een mijnongeval. De volgende dag, 19 maart 1944, is hij aan zijn verwondingen bezweken, zonder zijn geliefde gezin weer te zien. Het is waarschijnlijk dat oma pas in de loop van 1945, nog in het Jappenkamp, via-via van zijn overlijden op de hoogte is gebracht.
Na de oorlog zijn de stoffelijke resten van opa op 20 oktober 1945 overgedragen aan de Amerikaanse troepen in Japan. Zijn urn is vervolgens bijgezet op het Nederlands Ereveld Menteng Pulo in Jakarta. Het is al met al een bewogen geschiedenis, die zijn sporen heeft nagelaten bij oma, de kinderen en misschien ook wel bij ons, de kleinkinderen. Maar het is ook een onbekende geschiedenis, want nimmer werd er over gesproken. Niet over het verdriet, niet over de ontberingen, niet over het gemis, niet over de pijn en zeker niet over het grote verlangen. Maar ook niet over de voor velen meer dan 70 jaren aanhoudende wroeging en wrok over het leed dat hen destijds is aangedaan. Het vraagt van ons, de jongere generaties inlevingsvermogen, begrip en respect. Opdat niemand meer een dergelijke geschiedenis hoeft mee te maken. Laten we ons er bewust van zijn dat wij in alle vrijheid mogen doen en zeggen wat we willen, waarbij we gepast rekening houden met de gevoelens van anderen. Het is aan ons om eventuele wrok en wroeging in ons eigen leven te laten varen door te vergeven. Dat kunnen en mogen wij dankzij velen, die zich voor die vrijheid hebben ingezet, zoals de veteranen in de zaal. Daarom gedenken en eren wij vandaag onze opa Verstift en alle andere oorlogsslachtoffers. Daarom ook herdenken we jaarlijks, op 4 en 5 mei, en op 15 augustus.
Nu komen we bij de officiële uitreiking van het Mobilisatie-Oorlogskruis. Deze onderscheiding is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 11 oktober 1948 en hernieuwd vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 1 oktober 1962. Dat laatste KB zegt dat het Kruis alsnog kan worden toegekend aan “oud-militairen in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden, die behoord hebben tot de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht, het voormalig Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger ….., die in werkelijke dienst zijn geweest in de periode van 6 april 1939 tot 3 september 1945”.
De medaille bestaat uit een vierarmig kruis, waarvan de armen worden gevormd door facetvormig geslepen zwaardpunten die naar buiten zijn gericht. Bij uitstek het symbool van de verdediging tegen een vijand van buiten. Tussen de armen van het kruis bevinden zich diagonaalsgewijs gekruist twee stormdolken met de punten naar boven gericht.
De stormdolk was een steekwapen dat in de Nederlandse mobilisatie vanaf 1939 tot aan de capitulatie van Nederlands- Indië. door vrijwel alle Nederlandse militairen werd gedragen. Daarmee is de stormdolk een symbool geworden voor deze periode uit onze krijgsgeschiedenis. Op de punten van de stormdolken rust een helm, omgeven door een lauwertak. Symbool voor het eerbewijs aan de militair die heeft gestreden. Als komende vanuit het hart van het kruis, bevindt zich tussen de kruisarmen een cirkelvormige uitstraling.
Aan de achterzijde van die uitstraling is de tekst opgenomen “Den Vaderlant ghetrouwe” uit het eerste couplet van ons volkslied. De medaille is bevestigd aan een lint waarvan de hoofdkleur paars is: in de liturgie is de symbolische betekenis van die kleur Rouw. Dit symboliseert de donkere periode van oorlog en bezetting. In het midden van het lint is een baan opgenomen in de kleur Oranje: Dit symboliseert de trouw aan en de verbondenheid met ons koningshuis.
In de aanbiedingsbrief van de Minister van Defensie staat geschreven dat het Mobilisatie-Oorlogskruis aan opa Verstift is toegekend als blijk van respect en waardering voor zijn inzet onder buitengewoon moeilijke omstandigheden.
SluitenGeplaatst door Coördinator Archief Oorlogsgravenstichting op 21 december 2016
Gedicht ter nagedachtenis aan Opa A.R.G.E. Verstift
Geplaatst door Jos Banse op 21 december 2016