Amandus Wolfsbergen
1903-1944
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Strijdvaardige advocaat en beminnelijk mensch
Amandus Wolfsbergen (zoon van Leonard Wolfsbergen [overleden toen zijn zoon 5 jaar was] en Mathilde Sohn [in 1942 vermoord in Auschwitz]) werd in Rotterdam geboren op 18 september 1903. Hij ging naar het Erasmiaans gymnasium in Rotterdam en begon in 1921 aan de studie Nederlands recht in Leiden, die in 1926 werd afgerond met het proefschrift De nationaliteit der naamloze vennootschap. Direct daarna werd hij medewerker en vervolgens compagnon op het kantoor van mr. A. Hijman, advocaat in Rotterdam. In 1930 trouwde hij met Dora Ebes. Het echtpaar had een kind, zoon Leonard. Vanaf 1930 publiceerde Amandus regelmatig artikelen in W.P.N.R; Themis; Rechtsgeleerd Magazijn en De Naamloze Vennootschap. Bij het bombardement van mei 1940 werd het kantoor volledig vernield; in het woonhuis aan de 's-Gravendijkwal was ruimte om te studeren. De Duitse regels hielden in dat mr. A. Wolfsbergen eind november 1940 werd ontslagen als rechter- plaatsvervanger [kantongerecht Rotterdam] en dat hij na 1 mei 1941 slechts voor niet-Joodse cliënten mocht werken. In de oorlogsjaren kwam het manuscript voor Onrechtmatige daad tot stand. Vanaf september 1943 werd de Joodse Raad in Rotterdam geleid door onder anderen mr. A. Wolfsbergen. In rechterlijke kringen werd geld opgehaald onder meer voor bonkaarten, om ondergedoken Joden te helpen. Amandus Wolfsbergen werd in april 1944 in Rotterdam opgepakt en opgesloten in het politiebureau Haagsche Veer. Vandaar is hij eerst naar Westerbork en vervolgens naar Auschwitz gevoerd, alwaar hij op 20 november 1944 is gestorven. Postuum gaf de Universitaire Pers zijn Onrechtmatige daad in 1946 uit met een 'In Memoriam' van de hand van professor E.M. Meijers; gedurende decennia de leidende publicatie over artikel 1401 [oud]BW. Die gebeurtenis uit 1946 was vijftig jaar later beslissend voor de keuze van het thema van het BWkrant Jaarboek 1996, zijnde Onrechtmatige daad. Het slot van het voorwoord is een citaat uit de laatste brief [31-08-1944] uit Westerbork aan zijn vrouw waarvan een gedeelte luidt "Tenslotte mijn boek, Ik zou het erg graag gedrukt hebben, als dat kan. …Zou je met Aad [Schadee aan wie het manuscript was toevertrouwd] in deze zin willen opnemen. Denkelijk wil hij er wel voor zorgen. Dat geldt voor direct na de vrede; daar ik pas later terugkom, zou het dàn vermoedelijk te laat zijn, er mee te beginnen. Het lijkt waarachtig of ik een soort testament schrijf, en toch ligt het mij helmaal niet 'op de leden' dat zoiets nodig is, het is alleen mijn verlangen, alle gebeurtelijkheden zo mogelijk vooruit te regelen."
De titel van deze bijdrage komt uit het In Memoriam van professor Meijers.
SluitenGeplaatst door Adrienne Baars op 04 april 2018