Jan Cornelis Groenenberg
1896-1945
Oorlogsslachtoffer
Is 49 jaar geworden
Geboren op 08-02-1896 in Haarlemmermeer
Overleden op 15-10-1945 in Pematang Siantar
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Een feestelijke moordpartij
Een feestelijke moordpartij (door: Hans Vervoort) Artikel gepubliceerd in het blad Argus in 2018
“Heimwee is: de weg weten in een huis dat niet meer bestaat,”schreef Rudy Kousbroek ooit. Eén van zijn mooiste uitspraken. Een heimwee-tocht naar Sumatra ondernam hij in 1979 en later – met een televisieploeg in zijn kielzog – nog eens in 1994. Hij schreef er een boek over: Terug naar Negri Pan Erkoms.
Toen mijn vrouw en ik in 2004 over dat eiland reisden deed ik enkele van Kousbroek's heimweeplekken aan. Eén ervan was het hotel Siantar in Pematangsiantar, de derde stad van Sumatra, drie uur rijden van de hoofdstad Medan. Kousbroek verbleef er van zijn 6e tot 10e jaar op een door hem gehate kostschool, omdat in de buurt van de plantage waar zijn vader werkte geen lagere school was. 'Eindelijk thuis,’ noteerde hij toen hij tijdens zijn zoektocht naar Negri Pan Erkoms terugkeerde naar het hotel. Aan de mooie eetzaal had hij warme verjaardagsherinneringen:
“De panelen langs de muur, de gebogen ramen, het gangetje naar de keuken. De tegels, de tegels. Een onbeschrijfelijk gevoel (…) van in een bekende omgeving te zijn, eindelijk na zoveel jaar.”
Na enig zoeken vond ik die eetzaal, ook in 2004 nog een mooie plek. Ik beschreef Kousbroek's aha erlebnis in mijn reisboek Retourtje Tropen (2005).
En was geschokt toen ik dit jaar een boze mail kreeg van een lezeres. Zij schreef dat Kousbroek (en dus ook ik zelf) nooit in de originele eetzaal geweest konden zijn. Want op 15 oktober 1945 had zich daar een bloedige moordpartij afgespeeld waarbij niet alleen het hotel uitbrandde, maar ook de Zwitserse eigenaar, enkele gasten, twee Nederlandse militairen en enkele tientallen Ambonezen en Menadonezen afgemaakt werden door opgezweepte Indonesiërs.
Eén van de slachtoffers was haar schoonvader, de planter J. C. Groenenberg.
Na enig speurwerk bleek dat zij groot gelijk had. Het Algemeen Handelsblad van 21 november 1945 berichtte uitvoerig over het gebeurde, en ik vond ook dagboeken en diverse historische studies waarin het werd vermeld.
Maar waarom wist Kousbroek dat niet? Het hotel werd later zo goed mogelijk in de oude staat hersteld, maar tijdens zijn nostalgische verblijf had iemand hem toch kunnen vertellen wat deze plek had meegemaakt? Kousbroek sprak met de manager van het hotel, een oude getrouwe, en haalde herinneringen met hem op aan de vooroorlogse tijd. Maar de brand van 1945 kwam kennelijk niet ter sprake.
Kousbroek vertrok zelf (17 jaar oud) begin 1946 per MS Noordam van Sumatra met zijn ouders naar Nederland en zou dus eigenlijk geweten moeten hebben van de moorden die voor zijn vertrek plaats vonden in de zgn 'Bersiap'-tijd. Temeer omdat zijn vader – zelf administrateur van een onderneming – Groenenberg gekend moet hebben en de familie Kousbroek geregeld gast in dat hotel was geweest.
Wat hield de Bersiap in? Het woord betekent 'wees paraat', een uitspraak van Sukarno.
Na het uitroepen van de Republik Indonesia had de jonge regering van Sukarno en Hatta eigenlijk geen machtsmiddelen om gezag uit te oefenen. De Engelse bevrijders hielden de terugkeer van Nederlandse militairen uit Japanse krijgsgevangenschap zo lang mogelijk tegen om politieke redenen, maar hadden zelf slechts enkele gedeelten van Java en Sumatra bezet.
In het machtsvacuüm dat in veel gebieden ontstond na de capitulatie van Japan (15 augustus 1945) gingen fanatieke jongeren-benden (Pemuda's genoemd wat 'jong' betekent) op pad om met klewangs en speren zoveel mogelijk blanken en half-blanken te vermoorden. Dood aan alle blanken (Bunuh belanda) was de leus.
Deze periode van moord- en roofpartijen duurde van oktober 1945 tot maart 1946 en kostte duizenden het leven. Vooral Indo-Europeanen die buiten de interneringskampen hadden mogen blijven van de Japanners. Zij werden door de opgehitste jongeren beschouwt als.pro-Nederlands en waren dus vogelvrij. Omdat de weerbare mannen vaak nog als krijgsgevangene in kampen zaten konden zij – vrouwen, kinderen, oudere mannen – zich niet beschermen tegen het geweld. De blanke geïnterneerde vrouwen en kinderen en oudere mannen waren veiliger: zij bleven in de Japanse kampen, waar de Japanse kampbewakers nu van de Engelse bevrijder de opdracht hadden gekregen hen te beschermen tegen het nationalistische geweld. Op Sumatra werden ze ondergebracht in de wijk Polonia, dat met zo'n 15.000 ex-geïnterneerden wel zeer overbevolkt raakte.
Enkelen namen het risico en gingen – meestal uit plichtsgevoel – toch terug naar hun woonplaats. Met vaak noodlottige gevolgen.
En dat was ook hier het geval.
De Japanners respecteerden de neutraliteit van Zwitserland en Zwitserse burgers in Nederlands-Indië waren dus tijdens de oorlog vrije mensen. Hotel Siantar was eigendom van zo'n Zwitser, Heinrich Suerbeck. Hij was chemicus en botanicus met grote belangstelling voor tropische planten.
In 1916 richtte hij de eerste frisdrankfabriek van Nederlands-Indië en Indonesië op, die onder het merk Badak (= neushoorn) zeer populaire dranken verkocht, met als topper sarsaparilla. Vorig jaar vierde de fabriek, nu in Indonesische handen, z'n 100-jarig bestaan. Eerder, in 1912, had hij hotel Siantar laten bouwen en er een succes van gemaakt.
Tijdens de oorlog bleven hij en zijn twee dochters vrij, net zoals drie andere Zwitsers, A. Bauer (Sürbecks tuinemployee) H. Boner (machinist) en R.W. Schuepp (administrateur van de palmolie-onderneming Dolok Sinoembah), die in hotel Siantar veiligheid zochten.
In de oorlogsjaren deden zij – en vooral de twee dochters – hun uiterste best voedsel de gevangenis van Siantar binnen te smokkelen. Daar verbleven 500 gevangenen in erbarmelijke omstandigheden en onder de knoet van de sadistische commandant Nisjiuro Gyozo die na de oorlog veroordeeld en geëxecuteerd werd. Hun dagelijks rantsoen bestond uit 50 gram rijst en het is dus geen wonder dat de helft van de gevangenen de oorlog niet overleefden en stierven aan honger, ziekte of geweld.
De zussen Lydia en Hedwig Sürbeck kregen voor hun goede daden in 1950 en 1951 de Verzetsster Oost-Azië.
Hedwig Sürbeck was de geliefde van J.C. Groenenberg, een neef van Colijn en op Sumatra een gezaghebbend man wegens zijn positie als.administrateur van het Nederlands Indisch Land Syndicaat. Groenenberg was getrouwd, maar zijn vrouw woonde in Nederland en een scheiding zat er vanwege hun Calvinistische achtergrond niet in.
Iedereen wist dat Hedwig en hij een relatie hadden en het werd dus niet vreemd gevonden dat hij direct na de capitulatie van Japan zich naar zijn geliefde in Siantar spoedde.
Dat Hotel Siantar van een Zwitser was zal zeker een rol gespeeld hebben bij zijn idee dat het een veilige plek was. Anderen die op dat moment in het hotel verbleven waren de arts E.R.J. Boers en zijn vrouw.
“Dokter Boers was zeer bemind bij de bevolking en had de bijnaam bapak Simeloenggoen (vader van het volk van Simeloenggoen). Toen hij in het kamp zat werd er elke vrijdagavond in de moskeeën gebeden voor zijn welbevinden. Toen de vrede uitgebroken was, ging hij uit het kamp op verzoek van de bevolking.” (citaat uit het dagboek van de chirurg A. H. Smook)
Het zou hem en zijn vrouw duur te staan komen. In het hotel logeerden ook 4 militairen in Nederlandse dienst, een Indo-Europeaan en drie Ambonezen. Vermoedelijk een kleine afvaardiging van het Rapwi-corps (Recovery of Allied Prisoners of War and Internees) dat door de Nederlander C.A.M. Brondgeest uit de grond was gestampt om zo snel mogelijk zoveel mogelijk geïnterneerde Hollanders in veiligheid in Medan te brengen.
De leider van dit groepje - vaandrig Claessens - had aan de Engelsen in Medan gevraagd om versterking, omdat hij zag aankomen dat er ongeregeldheden zouden ontstaan. Bij gebrek aan antwoord reed hij naar Medan om nog eens persoonlijk bij de Engelsen aan te dringen en redde daarmee onbedoeld zijn eigen leven.
Tot 13 oktober 1945 was – na het uitroepen van de republiek – de verhouding tussen de Sumatraanse bevolking en de 'belanda's” (letterlijk 'blanken', maar in Indonesië de aanduiding voor Nederlanders) vijandig, maar niet gewelddadig. Maar toen deed heel snel een gerucht de ronde:
voor een hotel in Medan in de Jalan Bali had een Nederlandse militair het roodwit-embleem van het uniform van een schoolkind gerukt en was erop gaan staan. Tot op heden geldt dit verhaal in Indonesische geschiedschrijving als het begin van een heldhaftige opstand tegen de onderdrukker.
Of het ooit gebeurde is twijfelachtig, maar het gerucht deed z'n werk en was al snel ook doorgedrongen tot Siantar. En leidde tot het verzamelen van een grote menigte Bataks voor het plaatselijke hotel: hotel Siantar.
Het hotel was omringd door enkele woningen, waarvan er 2 bewoond en bewaakt werden door Japanse militairen. Zij hielden zich bij alle onlusten afzijdig. Naast één van die Japanse woningen waren enkele huizen leeg gemaakt voor het tijdelijk herbergen – in afwachting van vervoer naar Medan – van enkele tientallen Ambonezen en Menadonezen, ex-militairen die bevrijd waren uit de gevangenis en op sterven na dood. Zij waren eerder bedreigd door de Bataks en hadden in het hotel hun toevlucht gezocht.
De Batakse menigte werd geleid door een goed gebekte Atjeher. Maar ook de administrateur van het hotel ontpopte zich als aanstichter van geweld. Hij was een protégé van Sürbeck en had op diens kosten de HBS bezocht. Maar hij was geradicaliseerd tijdens de Japanse bezetting en verfoeide nu zijn weldoener.
De menigte groeide aan tot meer dan duizend man, Batakkers en Atjehers. Zij eisten dat de Ambonezen en Menadonezen aan hen overgeleverd zouden worden. De Zwitser Bauer kwam naar buiten en probeerde duidelijk te maken dat het hotel Zwitsers was, neutrale grond, en dat er geen sprake kon zijn van het overleveren van gasten aan de menigte.
Men hoorde hem aan en er klonk een schot dat Bauer in het hoofd raakte. Hij viel meteen dood op de grond. Dat was het sein voor de razende menigte. Met Molotov cocktails werd het hotel in brand gestoken. Vervolgens kamer na kamer opengebroken en de gasten getjingtjangd (met klewangs in stukken gehakt).
Daarna begon het plunderen. Foto's genomen na afloop van het geweld tonen lege ruimten.
Van de drie militairen overleefde één (Ishaaq genaamd) het geweld door zich dood te houden, van de Ambonezen en Menadonezen konden enkele tientallen ontkomen maar er vielen van hen tenminste 20 doden te betreuren. Het echtpaar Boers en de beide Zwitsers Boner en Bauer overleefden het evenmin.
Met de twee overige Zwitsers, namelijk hoteleigenaar Sürbeck en planter Schuepp hadden de leiders van de menigte speciale plannen.
Een eeuw eerder had de taalkundige Van der Tuuk nog uit Batak-land moeten vluchten omdat hij hoorde dat er plannen waren hem te nuttigen. Bataks waren toen nog menseneters.
Op 15 oktober 1945 deden ze dat weer. Sürbeck en Schuepp werden er speciaal voor opgebracht naar de gevangenis, alwaar zij (de één een dag na de ander) werden gebruikt als offerdieren.
De chirurg Smook die het erop gewaagd had in Laras (een plaatsje in de buurt van Siantar) zijn praktijk weer op te starten werd op 16 oktober opgepakt en naar de gevangenis gebracht, waar hij met 5 anderen een éénpersoonscel deelde. Waaronder de zoon van Schuepp. Hij schreef er later over in zijn dagboek: “Het was natuurlijk geen benijdenswaardige positie waarin we verkeerden. Om de gevangenis hadden zich duizenden Bataks verzameld die onvermoeibaar brulden: Boenoeh Belanda (vermoord de Hollanders). Hoe we de nacht doorgekomen zijn weet ik niet! Buiten de gevangenis de Bataks en in het hoofdgebouw was er, naar het scheen, een groot feest. Later hoorden we dat de vader van de Zwitserse jongen toen als feestvertoning getjingtjangd is. Dat is bij bewustzijn in stukken gesneden worden en de omstanders drinken dan het bloed. De vorige dag was dat gebeurd met de heer Sürbeck, stel je voor, onder regie van de jongeman die hij had laten studeren. Het was vreselijk! (…) Er was een Javaan, een enigszins oudere man, die het lang niet met de gang van zaken eens was en die zei tegen mij dat ik me moest voorbereiden, want vanavond zou ik aan de beurt zijn bij het dagelijkse moordfestijn.”
Gelukkig voor Smook was de redding nabij: eindelijk was een groep Engelse militairen gearriveerd.
Smook: “En toen het nare: de moordenaars van Sürbeck en de anderen smeekten ons om te zeggen dat zij ons goed behandeld hadden en dat wij niet boos op hen waren! Dat vond ik een afknapper.”
En er volgde nog zo'n afknapper. “De volgende morgen hebben we de Atjeher die verdacht werd van de moord op dokter Boers meegenomen. Hij stond frank en vrij op de auto/vrachtwagen en voelde zich een triomfator. Volgens de Engelse commandant was deze handelwijze correct, zolang zijn schuld niet bewezen was, was hij een vrij man.”
Het hier vertelde verhaal is gebaseerd op redelijk betrouwbare Nederlandse bronnen en ik denk dat het de feiten goed weergeeft. Enkele vrouwen en kinderen die in het hotel vertoefden werden naar een nabije school gebracht en enkele dagen later bevrijd door de Engelsen. Daaronder de dochters van Sürbeck, de zoon van Boner en een indische moeder (Tellings geheten) met kind.
Boner junior, de overlevende militair Ishaaq en één van de dochters Sürbeck gaven in Medan een verklaring af aan de Engelsen met een gedetailleerd verslag van wat er gebeurd was. De Indonesische versie wijkt daar sterk van af.
Op Sumatra werd in oktober 1946 en de jaren daarna in Siantar het feit herdacht dat in die maand de bevolking in 1945 glorieus een einde maakte aan een grote ergernis. Hun verhaal: in het hotel Siantar was een Nederlands KNIL-legeronderdeel van enkele tientallen militairen gevestigd die zich uitdagend gedroegen, de rood-wit-blauwe vlag hesen, met hun wapens wapperden en parades hielden. Totdat het de bevolking teveel werd en zij met grote moed en doortastendheid dit stukje koloniale overheersing de kop in drukten. Want sinds 17 augustus van dat jaar bestond immers Indonesië!
Dat daarbij ook enkele Zwitsers en Nederlandse burgers en tientallen Ambonezen en Menadonezen om kwamen wordt in de Indonesische verhalen erkend maar niet veroordeeld: waar gehakt wordt vallen nu eenmaal spaanders. Tant pis!
Geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars en in de Indonesische geschiedenis is dus geen plaats voor misdaden die door de patriotten begaan zouden zijn tegen Westerlingen en pro-Nederlandse Ambonezen en Menadonezen. .
Laat staan roof en plundering en kannibalisme.
Enkele weken geleden is het historisch onderzoek gestart naar wat er allemaal is gebeurd in de periode 1945, zowel van Nederlandse als van Indonesische zijde. Ik ben benieuwd of dat zal leiden tot enige aanpassing van de Indonesische glorieuze versie van wat hoogstwaarschijnlijk niet meer was dan een moordpartij met roofzuchtige bedoelingen.
Ik had net zo min als Kousbroek ooit gehoord van 'het Siantar Hotel gebeuren' op 13 oktober 1945. Maar dankzij zijn heimwee-verhaal over het hotel, dat ik citeerde in mijn reisboek, kreeg ik die boze mail van een lezeres en ging op onderzoek uit. Zo heeft Rudy indirect toch gezorgd voor aandacht voor wat niet had mogen gebeuren in zijn geliefde hotel. Het is door mij aangemeld bij de onderzoekers.
Bronnen:
H. Bussemaker Bersiap! Opstand in het paradijs (Walburg Pers, 2005)
J.J. Van de Velde Brieven uit Sumatra (T.Wever, 1982)
B. Oudenhoven Noord-Sumatra in oorlogstijd (Makkum, 2001)
Ronald Spector In the ruins of empire (Tantor Media 2007)
R. Kousbroek Terug naar Negri Pan Erkoms
San Sridayanti Purba Persepsi masyarakat terhadap peristiwa Siantar Hotel 15 oktober 1945
(De publieke perceptie van het Siantar Hotel gebeuren van 15 oktober 1945)
Scriptie gepubliceerd door Fakultas Ilmu Sosial Universitas Negeri Medan (2012)
Het Algemeen Handelsblad dd 21-11-1945 en diverse andere kranten.
Siantar report Verklaring afgelegd door Miss Sürbeck, Mr Boner (jr) en Mr (onleesbaar) aan de Engelse commandant gedateerd 19-8-1945 te Medan (de datum is een typefout, moet zijn 19-10-1945
SluitenGeplaatst door Hans Vervoort op 07 oktober 2021
Jan Cornelis Groenenberg
Geplaatst door Fredrik Willems op 20 juni 2017