“17 Juli 1943, pl.m. 9 uur. Een jonge stralende dag, waarin het nijvere leven pas is ontwaakt; de dagelijksche werkzaamheden zijn of staan op het puntte worden aangevangen. Plotseling het signaal „Luchtalarm”. [...]. Dood en vernieling komen uit het luchtruim naar beneden, maken op sommige plaatsen van den dag een nacht en teisteren de buurt op wreedaardige wijze. Daarbij worden gebouwen w.o. een politiebureau getroffen, waarbij slachtoffers doodelijk en op andere wijze gewond raken. Drie onzer korpsleden, waarvoor geen hulp meer mocht baten, waarvan twee: de opperwachtmeester Roelof Lunshof, wonende Wognummerstraat 93 huis en de opperwachtmeester Dirk Tigchelaar, wonende Nigellestraat 16 huis werden in en naast het bureau getroffen. […] Voorts werd in zijn woning Vander Pekstraat 57-11 tezamen met zijn echtgenoote doodelijk getroffen de opperwachtmeester Gerrit Egbert Sempel. [..]. 21, 22 en 24 jaren van dienst in het Amsterdamsche Politiekorps door hen doorgebracht: naar beste weten vervuld met daarbij nog de zorgen voor het dagelijksche bestaan van echtgenoote, kinderen en zichzelf werden afgebroken op een wijze, door woorden niet te vertolken. Op de Noorderbegraafplaats werden op Dinsdag 20 Juli het stoffelijk overschot van R. Lunshof, opWoensdag 21 Juli dat van D. Tigchelaar en op Zaterdag, tezamen met zijn echtgenoote dat van G.E. Sempel ter aarde besteld.” Sluiten

In 1943 vielen geallieerde bommen op Amsterdam-Noord, waarbij meer dan tweehonderd mensen omkwamen. Hoe kon dit gebeuren? J.L. van der Pauw analyseert de tragische gang van zaken rond deze fatale bombardementen. In juli 1943 voerden de geallieerden drie luchtaanvallen uit op de Fokkervliegtuigfabriek in Amsterdam-Noord. Door misworpen op de nabijgelegen woonwijken vielen hierbij meer dan tweehonderd doden. Het was een slag die letterlijk en figuurlijk een grote impact heeft gehad op het stadsdeel benoorden het IJ. Sluiten