Frederika Wilhelmina Spaan-Guffroy
1869-1945
Portret toevoegen?
Klik hierSlachtoffer van de oorlog
Is 76 jaar geworden
Geboren op 23-02-1869 in Willem I, Semarang, NOI
Overleden op 03-03-1945 in Den Haag
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Ter nagedachtenis van Frederika Wilhelmina Spaan Guffroij. Slachtoffer van het 3 maart 1945 bombardement Bezuidenhout Den Haag.
Rusthuis Jansen De Carpentierstraat 150/152
Op deze locatie verloren 12 mensen hun leven tijdens het bombardement van 3 maart. Nergens anders vielen zoveel slachtoffers.
Op 4 maart 1945 wordt in het dagrapport van de Luchtbeschermingsdienst om 15:00 uur de melding opgenomen van 26 vermisten personen van Rusthuis Jansen.
Het echtpaar Klomp-Born was eigenaar van deze twee panden. Ze verhuren het als een Rusthuis per 15 oktober 1941 voor 5 jaren en 6 maanden aan dhr. L. Jansen. Deze laat vervolgens een verbindingsdeur maken in het benden en bovenhuis. Dhr. Jansen is op dat moment woonachtig op de Laan van Nieuw Oost Indië 186.
Proces-Verbaal
Mevr. POORTVLIET – van der Waal; Mevr. van der POEL – Frits; Mevr. Theodora VREEBURG – Henneken, geboren 29-7-1865 te Zoetermeer; Mevr. NIJLAND – Eerhart; Mevr. M.E. van der ZWAN – Hebbes; Mevr. M.G.J. de BRUIJN – Nuyens; Mevr. A.C. van DEELEN – de Kok; Mevr. M.J.A. van den BERG – Haket; Mevr. C.M.A. HENNIPMAN – Biegstraaten; Mevr. SPAAN – Goffroy; Mej. V.A. FAUST; Mej. E.P.M. PERMENTIER, slachtoffers van het bombardement te ’s-Gravenhage op 3 Maart 1945.
Ik, Wilhelmus Cornelis Johannes Wooning, oud 52 jaar, Onder Inspecteur der Recherche, tevens Hulp-Officier van Justitie te ’s-Gravenhage, verklaar het navolgende:
Nadat bij het bomdetachement aan de Zuidwal 47 te ’s-Gravenhage, beenderenresten waren bezorgd verpakt in:
een emaillen pan waaraan een label gemerkt 12 van 7-3. beenderenresten vrouw eerste of tweede étage Carpentierstraat 152, Rusthuis Jansen, voorkamer straatzijde, beugel van tasch; een zinken teil waarin twee labels gemerkt 310 en 311 vermeldende beenderen van Mevr. SPAAN - Goffroy en Mevrouw van der POEL – Frits; een ijzeren emmer waaraan een label gemerkt 5 van 7-3, waarop staat Th. VREEBURG – Henneken, Carpentierstraat 152, heb ik, ondergeteekende, verbalisant, een nader onderzoek ingesteld:
Op Woensdag 21 Maart 1945 hoorde ik:
Leonardus Johannes Jansen, geboren 24 Mei 1900 te ’s-Gravenhage houder van een rusthuis in de Carpentierstraat 150/152 te ’s-Gravenhage, wonende Fransche Kerkstraat 16 te Voorburg, die mij desgevraagd het navolgende verklaarde:
“Ik ben houder van een rusthuis in de Carpentierstraat 150/152 alhier gevestigd was. In de morgen van 3 Maart 1945 waren in bedoelde perceelen aanwezig de dames:
Th. VREEBURG – Henneken, van DEELEN – de Kok, SPAAN – Goffroy, van der POEL – Frits, van den BERG – Haket, de BRUIJN – Nuyen, van der ZWAN – Hebbes, NIJLAND – Eerhart, HENNIPMAN – Biegstraaten, POORTVLIET – van der Waals, Mejuffrouw PERMENTIER en Mejuffrouw Virginie A. FAUST.
Er was nog een Mejuffrouw PERMENTIER in bedoeld perceel aanwezig, doch zij is gered en bevindt zich in het noodziekenhuis Vronesteyn te Voorburg. Slechts de hiervorenbedoelde patienten worden tot op heden vermist en zijn vermoedelijk in de beide perceelen om het leven gekomen. Mijn eigen gezinsleden en vijftien andere verpleegden zijn gered en bevinden zich nog in leven waarvan ik mij persoonlijk heb overtuigd. Van 5 tot 7 Maart heb ik mij persoonlijk beziggehouden met het zoeken der resten van de om het leven gekomen verpleegden van mijn inrichting. In de achterkamer van perceel 150 was een erker waarin twee bedden stonden, welke werden beslapen door Mevrouw Spaan – Goffroy en Van der Poel – Frits. Op de spiraal-matras van het ledikant van Mevrouw Mevrouw Spaan – Goffroy vond ik een romp zonder onderarmen en beenen en vrijwel zonder hoofd, het geheel was nagenoeg verbrand. Aan de houding waarin ik deze resten aantrof, meende ik met zekerheid te kunnen vaststellen, dat dit het lichaam was van mevrouw Spaan – Goffroy. In het andere ledikant, dat in diezelfde erker stond em dat beslapen werd door Mevrouw Van der Poel – Frits, vond ik eenige resten van een menschelijke schedel en verbrande beenderen alsmede een nageltang, welke daags tevoren door haar was gebruikt; ter hoogte waar het lichaam moet hebben gelegen vond ik ineengesmolten metaal, vermoedelijk afkomstig van een medaille, welke door Mevrouw Van der Poel – Frits steeds werd gedragen. De romp van Mevrouw Spaan – Goffroy, de romp van een vrouw, wier identiteit ik niet heb kunnen vaststellen, doch waarvan ik slecht kan vermoeden, dat deze was van Virginie A. FAUST, alsmede de resten van Mevrouw Van der Poel – Frits heb ik gevonden op 5 Maart 1945 en voor zover mij bekend werden deze resten eerst bezorgd aan de post Joan Maetsuyckerstraat en vervolgens naar de Zuidwal 47 alhier. U toont mij thans een teil met eenige beenderenresten, een nageltang en een stuk je gesmolten metaal en herken ik deze resten als door mij gevonden op 5 Maart 1945, waarschijnlijk toebehoorende of afkomstig zijnde van Mevrouw Van der Poel – Frits. U toont mij ook een ijzeren emmer waaraan bevestigd is een label met gemerkt 5 van 7-3 en waarop staat geschreven Th. VREEBURG – Henneken, Carpentierstraat 152, terwijl in die emmer zich bevinden eenige resten van beenderen en vermoedelijk een gedeelte van de ruggestreng. Ten aanzien daarvan verklaar ik, dat ik deze resten heb gevonden op 6 Maart 1945, onder de voorsuite van de 1e étage van perceel 152 en wel aan de linkerzijde, dus direct onder de plaats waar zich het ledikant bevond van Mevrouw VREEBURG – Henneken. Daar boven bevonden zich geen andere ledikanten, zoodat met zekerheid kan worden aangenomen, dat de menschelijke resten, welke ik in bedoeld ledikant heb gevonden, afkomstig zijn van Mevr. VREEBURG – Henneken. De ruimingswerkzaamheden zullen door mij worden voortgezet en bij eventueel resultaat zal ik U daarvan melding doen. Waar echter zoowel op de eerste als tweede étage ledikanten van verpleegden waren opgesteld en deze dus door de brand en overige vernieling boven elkaar naar beneden zijn gestort, zal het niet wel mogelijk zijn vast te stellen aan wie de eventueel te vinden beenderenresten hebben toebehoord, tenzij zich daarbij specifieke voorwerpen bevinden, welke als het eigendom van de een of ander patient kunnen worden beschouwd. Op den 6en Maart 1945 vond ik in de voorsuite van het benedenhuis (deze resten waren dus van de bovenetage naar beneden gevallen) verschillende beenderenresten, eenige gebroken kop en schoteltje, een metalen beugel van een damestasch, alsmede een aardappelmesje zonder heft. Ik zie deze voorwerpen thans voor mij in een alluminium pan, waarvan een label is gevestigd, vermeldende: 7-3 12 vrouw eerste of tweede étage, Carpentierstraat 152, Rusthuis Jansen. Aanvankelijk heb ik gedacht, dat deze resten afkomstig waren van Mevrouw POORTVLIET – van der Waals, doch achteraf is mij gebleken, dat zij slechts een knipmes bezat en geen aardappelmesje. Ik vermoed dan ook, dat de resten die U mij thans heeft getoond, afkomstig zijn van Mevrouw NIJLAND – Eerhart die wel in het bezit was van een soortgelijk aardappelmesje. Overigens kan ik U op dit oogenblijk geen nadere inlichtingen over de in mijn rusthuis verpleegde dames verschaffen.
Voorgelezen volhard en geteekend,
Ik verbalisant, verklaar, dat blijkens verkregen inlichtingen uit het Bevolkingsregister en anderszins in het perceel de Carpentierstraat 150/152 woonachtig waren:
Theodora VREEBURG – Henneken, geboren te Zoetermeer 29 Juli 1865, Anna Carolina van DEELEN – de Kok, geboren te Wassenaar 10 Juni 1863, Jacoba van der Poel – Fritz, geboren te Vlissingen 13 Mei 1856, Maria Johanna Apolonia van den BERG – Haket, geboren te ’s-Gravenhage 9 Februari 1864, Maria Geertruida Josepha de BRUYN – Nuyens, geboren te ’s-Gravenhage 18 Maart 1900, Maria Elisabeth van der Zwan – Hebbes, geboren te ’s-Gravenhage 21 Juli 1867. Katharina Johanna NIJLAND – Eerhart, geboren te Appingedam 7 September 1875, Virginie Albertine FAUST, geboren te Utrecht 12 Januari 1881, Catharina Maria Antionette HENNIPMAN – Biegstraaten, geboren Den Helder 21 Maart 1887, Lina Maria Alida van POORTVLIET – van der Waals, geboren 24 December 1887, Elisabeth Petronella Maria PERMENTIER, geboren te ’s-Gravenhage 23 November 1878 en mevrouw SPAAN-Goffroy van wie tot op heden de personaliën nog niet konden worden vastgesteld. Deze vrouwen bevonden zich op 3 Maart 1945 in het perceel de Carpentierstraat 150/152 en waren voor het meerendeel bedlegerig. Zij werden sedert dien datum vermist, zoodat kan worden aangenomen , dat zij door het bombardement en door verbranding om het leven zijn gekomen.
Op Vrijdag 13 April 1945 hoorde ik andermaal Leonardus J.Jansen, die, nadat ik hem de beenderenresten heb getoond afkomstig uit perceel de Carpentierstraat 150/152, respectievelijk genummerd 394, 396, 397 en 415, het navolgende verklaarde:
“De beenderenresten, welke u mij toont en welke zich bevinden in een kistje genummerd 394, zijn volgens mijn vaste overtuiging afkomstig van mevrouw DEELEN – de Kok. Deze beenderenresten zijn in sterke mate groen doortrokkken, hetgeen een kenmerkend verschijnsel is van lever- en kankerpatienten. Mevrouw van DEELEN – de Kok was een ernstige lever- en kankerpatiente. Bovendien bevindt zich bij deze resten een volkomen tandenloze onderkaak, hetgeen mijn meening bevestigd, aangezien mevrouw van DEELEN – de Kok een geheel tandenloze mond had.
De beenderenresten , welke U mij toont in een kistje genummerd 396, zijn volgens mijn meening afkomstig van mevrouw van der BERG – Haket. Ik constateer dit, aan de grootte van het tusschen de beenderenresten gevonden crusifix (dit crusifix behoorde haar toe) en de vindplaats van deze resten.
U toont mij ook de beenderenresten vervat in een kistje genummerd 397 en ben ik er zeker van, dat deze slechts kunnen zijn van mevrouw de BRUYN – Nuyens. Zij toch was slechts in het bezit van een valsch bovengebit, terwijl bij de beenderenresten is aangetroffen de geheele onderkaak met verschillende tanden erin.
Bovendien zijn de beenderenresten van deze drie vrouwen naast elkaar gevonden in de volgorde hiervoren omschreven, hetgeen volkomen overeenkomt met het feit, dat de ledikanten van deze drie vrouwen in dezelfde volgorde naast elkaar waren opgesteld.
De beenderenresten welke U mij toont vervat in een kistje genummerd 399 zijn vermoedelijk afkomstig van mevrouw van der ZWAN – Hebbes, zie zich waarschijnlijk op de conversatiezaal bevond tijdens het bombardement en toen rechtstandig naar beneden is gevallen. Ik kan dit slechts vaststellen aan de hand van de vindplaats van deze beenderenresten, welke zich onder de conversatiezaal bevond. Bedoelde beenderenresten kunnen echter ook afkomstig zijn van Virginie A. Faust, die zich die morgen ook in vorenvermelde zaal heeft kunnen ophouden. Daaromtrent is derhalve geen zekerheid te verkrijgen. De beenderenresten vervat in een kistje genummerd 415 en het menselijke rompgedeelte vervat in een emaillen emmer, herken ik positief als te zijn afkomstig van mevrouw HENNIPMAN – Biegstraaten. Deze resten zijn gevonden naast het bad, dat vanaf de eerste etage in de keuken was gevallen. Mevrouw HENNIPMAN – Biegstraaten was tijdens het bombardement van 3 Maart 1945 doende een patiente (die gered is) te baden en is toen zelf om het leven gekomen. Vorenvermelde resten nu zijn gevonden naast het bad, dat door het plafond naar beneden en in de daaronder liggende keuken was terecht gekomen. Ook de forsche structuur der gevonden beenderenresten wijst erop, dat deze resten afkomstig moeten zijn van mevrouw HENNIPMAN – Biegstraaten, aangezien zijn een zeer forsche vrouw was. De eenige verpleegde, die thans nog wordt vermist is mejuffrouw Elisabeth Petronella Maria PERMENTIER, van wie tot op heden nog geen beenderenresten zijn gevonden. Het lijdt evenwel geen twijfel of zij is eveneens bij dit bombardement van 3 Maart 1945 en in perceel de Carpentierstraat 150/152 om het leven gekomen.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Ik verbalisant verklaar, dat de rompgedeelten, welke worden toegeschreven aan mevrouw SPAAN – Goffroy en mejuffrouw Virginie A. FAUST en die kort na het bombardement zijn gebracht aan het Identificatiebureau aan de Zuidwal 47, als niet geidentificeerde lijken bereids op de Algemeene Begraafplaats ter aarde zijn gesteld.
Uit vorenstaande verklaringen en stoffelijke aanwijzingen blijkt, dat, met vrij groote zekerheid de herkomst kon worden vastgesteld van de beenderen van:
Th. VREEBURG – Henneken; SPAAN – Goffroy: J van der POEL – Fritz; K.J. NIJLAND – Eerhart; A.C. van DEELEN – den Kok; M.J.A. van den BERG – Haket; M.G.J. de BRUYN – Nuyens; M.C.M.A. HENNIPMAN – Biegstraaten.
De beenderenrestenvan L.M.A. van POORTVLIET – van der Waals, M.E. van der ZWAN – Hebbes; E.P.M. PERMENTIER en V.A. FAUST werden niet gevonden of konden niet worden geidentificeerd.
Op Dinsdag 17 April 1945 hoorde ik:
Willem Izaak van den HOFF, geboren 12 October 1886 te ’s-Gravenhage, van beroep architect, wonenden Haagweg 189a Rijswijk Z.H., die het navolgende verklaarde:
“U toont mij een verzameling menschelijke beenderen, kistnummer 493 volgnummer 394 welke afkomstig zouden zijn van Mevrouw Anna Caroline van DEELEN – de Kok die tijdens en door het bombardement van 3 Maart 1945 om het leven is gekomen in het perceel de Carpentierstraat 150/152 alhier. Ik ben een schoonzoon van mevrouw van DEELEN – de Kok en verzoek de beschikking te kunnen krijgen over de beenderenresten, teneinde deze stoffelijke overblijfselen in het familiegraf te kunnen bijzetten.
Het is mij bekend, dat ik aan een eventueel te verleenen vergunnning tot begraven van deze stoffelijke resten, geen enkel ander recht kan ontleenen.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Daarna hoorde ik:
Appolonia Theodora M. SWüSTE – Haket, geboren 15 September 1866 te ’s-Gravenhage, wonende Stephensonstraat 20 alhier, die mij desgevraagd het navolgende verklaarde:
“Ik ben een zuster van Maria Johanna Apolonia van den BERG – Haket, die op den 3en Maart 1945 tijdens en door het bombardement om het leven is gekomen in perceel de Carpentierstraat 150/152 alhier. U toont mij nu verbrande beenderenresten van een menschelijk wezen, welke afkomstig zouden zijn van mijn zuster vorenvernoemd, alsmede een metalen crusifix, welke tusschen die beenderen is gevonden en die nu verzameld zijn in een kistje genummerd 348, volgnummer 396. Ik herken dit crusifix als te hebben toebehoord aan mijn zuster. Ik heb haar dit zelf gegeven het is een crusifix toegewijd aan de Heilige Kruisweg en ik kan mij daarin dan ook niet vergissen. Indien dit crusifix gevonden is tusschen vorenvermelde beenderenresten, dan moeten deze afkomstig zijn van mijn zuster Maria. Ik verzoek dan ook wederom in net bezit te worden gesteld van deze beenderenresten, teneinde voor een passende begrafenis te kunnen zorgdragen en deze stoffelijke resten in het familiegraf te kunnen doen bijzetten. Het is mij bekend, dat ik aan een eventueele vergunning tot begraven der stoffelijke resten van Maria Johanna Apolonia van den BERG – Haket geen enkel recht kan ontleenen.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Daarna hoorde ik:
Theodorus de BRUYN, geboren 2 September 1886 te Snelrewaard, weduwenaar van M.G.J. Nuyens, van beroep koetsier, wonende Korte Nieuwehavenstraat 84 alhier, die desgevraagd het navolgende verklaarde:
“U toont mij beenderenresten van een menschelijk wezen waarbij gevoegd is een groote metalen crusifix en welke overblijfselen zijn vervat in een kistje no.446, volgnummer 397. Mijn vrouw Maria Geertruida Josepha NUYENS is om het leven gekomen tijdens en door het bombardement van 3 Maart 1945 in perceel de Carpentierstraat 150/152 alhier. Indien de houder van vorenvermeld rusthuis zegt, dat de door UI aan mij getoonde beenderenresten en het daarbij gevoegde crusifix moeten hebben toebehoord aan mijn overleden echtgenoote omdat zij volgens den heer JANSEN een valsch bovengebit had en er slechts een menschelijke onderkaak was aangetroffen bij de gevonden beenderenresten, dan moet ik deze mening bestrijden. Mijn vrouw had geen valsch bovengebit en het was mij ook niet bekend, dat zij een dergelijk crusifix bezat. Ik geloof niet, dat de aan mij door U getoonde beenderenresten afkomstig zijn van mijn vrouw en ik wensch daarover danook niet te beschikken.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Vervolgens hoorde ik:
Gerardus Josephus BRAKMEYER, geboren 11 Januari 1902 te ’s-Hertogenbosch, van beroep meteropnemer D.W.L., wonende Zusterstraat 50 alhier, die desgevraagd het navolgende verklaarde:
“Op den 7en Maart 1945 vernam ik van den begrafenisondernemer Kluiters, dat aan het Identificatiebureau, Zuidwal 47 alhier, het stoffelijk overschot van mevrouw VREEBURG – Henneken was gedeponeerd. Aangezien ik verloofd ben met Catharina VREEBURG, een dochter van de overledenen heb ik mij in verbinding gesteld met den heer JANSEN, houder van het rusthuis aan de Carpentierstraat 150/152 alhier, in welk perceel mevrouw Th. VREEBURG – Henneken tijdens en door het bombardement van 3 Maart 1945 om het leven was gekomen. De heer Jansen deelde mij mede dat hij de resten van Mevrouw VREEBURG – Henneken had gevonden en had doen deponeeren op het Identificatiebureau , Zuidwal 47. De heer Jansen verklaarde uitdrukkelijk, dat hij zich in de herkomst van deze beenderen niet kon vergissen en dat dit stoffelijk overblijfsel abso-luut afkomstig was van mevrouw Th. VREEBURG – Henneken. U toont mij nu deze stoffelijke resten, vervat in een kist genummerd 359, volgnummer 5-7/3, alsmede een emmer waarvan bevestigd is een label gemerkt 5 van 7-3 vermelde, stoffelijke resten van Theodora VREEBURG – Henneken geboren 29 juli 1865 te Zoetermeer en zijn dit wel dezelfde menschelijke resten, welke mij op den 8en Maart 1945 zijn getoont door den heer R. de Jong, Hoofdwachtmeester der Staatspolitie te ’s-Gravenhage, Namens de familie verzoek ik te mogen beschikken over deze stoffelijke resten, teneinde voor een passende begrafenis en bijzetting in het familiegraf te kunnen zorgdragen. Het is mij bekend, dat aan een eventueel te verleenen vergunning tot begraven van het stoffelijk overschot van Theodora VREEBURG – Henneken, geen enkel ander recht kan worden ontleend.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Daarna hoorde ik:
Gerardus HENNIPMAN, geboren 20 Februari 1928 te Rijswijk Z.H. studeerende, thans verblijvende in het Roomsche Katholieke weeshuis aan de Warmoezierstraat 91 alhier, die desgevraagd het navolgende verklaarde:
“Catharina Maria Antionette HENNIPMAN – Biegstraaten is mijn moeder. Het is mij bekend, dat zij sedert 1942 werd verpleegd in het Zusterhuis van JANSEN-de RUITER aan de Carpentierstraat 150/152 alhier. Van mij tante mevrouw van der Zalm – Biegstraaten wonende Haagweg 301, te Loosduinen, vernam ik, dat mijn moeder om het leven was gekomen tijdens en door het bombardement van 3 Maart 1945 en wel in vorenvermelde zusterhuis. Mijn tante had van een rechercheur van politie vernomen, dat de stoffelijke resten van mijn moeder zich bevonden aan de Zuidwal no.47 alhier. Aangezien mijn oudste en meerderjarige broer zich in Duitschland bevindt, verzoek ik namens de familie te mogen beschikken over de stoffelijke resten van mijn moeder teneinde voor een passende begrafenis te kunnen zorgdragen. Het is mij bekend, dat ik aan een eventueele vergunning tot begraven der stoffelijke resten van mevrouw Catharina M.A. HENNIPMAN – Biegstraaten, geen enkel ander recht kan ontleenen.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Vervolgens hoorde ik:
Jacob FLADDERAK, geboren 6 April 1897 te ’s-Gravenhage, tuinarbeider, wonende Westeinde 513, alhier, die desgevraagd het navolgende verklaarde:
“Tot voor eenige dagen was ik verbonden aan de Technische Noodhulp voor het verrichten van opruimingswerkzaamheden in het Bezuidenhoutkwartier alhier. Ongeveer 14 dagen geleden kreeg ik van den uitvoerder SCHOLTEN opdracht om bergingswerkzaamheden te gaan verrichten in het perceel de Carpentierstraat 150/152, in welk perceel een rusthuis voor ouden van dagen was gevestigd. De heer JANSEN, houder van dit rusthuis, heeft daarbij aanwijzingen gegeven. In de voorkamer van bedoeld perceel vond ik 3 verschillende beenderenresten naast elkaar liggen. Volgens den heer JANSEN waren deze afkomstig van drie patienten wier bedden naast elkaar stonden op de bovenverdieping, en die bedlegerig waren. U toont mij thans deze drie kistjes genummerd 493, 348, 446 met de volgnummers 394, 396 en 397 en zijn het wel deze resten die ik daar in de voorkamer heb gevonden. Op aanwijzingen van den heer Jansen heb ik de namen van die vrouwen op een briefje geschreven. In de achterkamer van bedoeld perceel vond ik eveneens beenderenresten waarmede ik handelde als voren omschreven. Ik zie deze resten thans in een kistje genummerd 471 met volgnummer 399. U toont mij ook een kistje genummerd 486 volgnummer 415 waarin zich eveneens beenderenresten bevinden en een wit emaillen emmer met een verkoold deel van een menschelijke romp. Deze stoffelijke resten heb ik gevonden in de keuken naast een badkuip waaromtrent de heer JANSEN mij mededeelde, dat dit de stoffelijke overblijfselen waren van mevrouw HENNIPMAN – Biegstraaten. Ik kan evenwel geen positieve gegevens verstrekken over de juiste herkomst van deze resten, aangezien ik mij daarbij heb moeten referceren aan het oordeel van den heer JANSEN. Meerdere inlichtingen kan ik in deze niet verstrekken.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Daarna hoorde ik:
Gerardina Alida CARSTENS – van der Poel, geboren 27 mei 1890 te ’s-Gravenhage, wonende Gerard Reijnststraat 54, die mij verklaarde:
“Ik ben een dochter van Mevrouw van der Poel – Fritz, die tijdens en door het bombardement van 3 Maart 1945 om het leven kwam, in perceel de Carpentierstraat 150/152. Indien er nu beenderenresten zijn gevonden, welke worden beschouwd als te zijn afkomstig van mijn moeder, zoo zijn deze toch niet door mij te herkennen. Aangezien dus niet absolute zekerheid kan worden vastgesteld, dat bedoelde resten van mijn moeder afkomstig zijn, wensch ik daarover niet te beschikken.”
Vorenstaande verklaring werd in concept opgenomen en derhalve niet geteekend.
Vervolgens hoorde ik:
Dorothea Magdalena KULING – Eerhart, geboren 7 juni 1909 te ’s-Gravenhage, wonende van Miereveldtstraat 58, die het navolgende verklaarde:
“Ik ben de dochter van Katharina Johanna NIJLAND – Eerhart, die tijdens en door het bombardement van 3 Maart 1945 om het leven is gekomen in perceel de Carpentierstraat 150/152. U toont mij thans beenderenresten, een beugel van een damestasch, een aardappelmesje, eenige haarkrulspelden en eenige scherven van koppen en schotels, welke resten alle worden toegeschreven aan mijn moeder voorgenoemd. Deze resten zie ik geborgen is een kistje genummerd 383 volgnummer 12-7/3. De resten van gebruiksvoorwerpen, welke U mij heeft getoond zijn absoluut niet afkomstig van mijn gewone haarspelden en geen krulhaarspelden en herken ik de aangetroffen gedeelten kop en schotels niet als haar eigendom. Indien deze verbruiksvoorwerpen dan ook zijn gevonden bij de beenderenresten welke aan mijn moeder worden toegeschreven, dan verklaar ik, dat hierbij een vergissing in het apel moet zijn en dat bedoelde beenderenresten dus niet afkomstig zijn van mijn moeder. Ik wensch derhalve over deze stoffelijke resten niet te beschikken.”
Voorgelezen volhard en geteekend,
Uiteindelijk is mij, verbalisant, gebleken, dat de beenderenresten van de hierna te noemen vrouwen niet konden worden geïdentificeerd:
Mevrouw Spaan – Goffroy; K. NIJLAND – Eerhart; J. van der Poel – Fritz; V.A. FAUST; E.P.M. PERMENTIER; L.M.A. van POORTVLIET – van der Waals; M.E. van der ZWAN – Hebbes en M.G.J. de BRUIJN – Nuijens.
De Stoffelijke resten van deze vrouwen kunnen derhalve in een verzamelgraf op de algemeene begraafplaats te ’s-Gravenhage ter aarde worden gesteld.
Wèl geïdentificeerd werden de overblijfselen van:
Maria J.A. van den BERG – Haket; Anna C. van DEELEN – de Kok; Catharina M.A. HENNIPMAN – Biegstraaten en Theodora VREEBURG _Henneken.
De familieleden van laatstgenoemden verzochten in het bezit te worden gesteld van deze stoffelijke resten, weshalve deze resten, in afwachting van een nader te nemen schriftelijke beslissing, voorloopig ter beschikking worden gehouden van den Heer Officier van Justitie te ’s-Gravenhage.
Hiervan op ambtseed opgemaakt, gesloten en geteekend dit proces-verbaal te ’s-Gravenhage, den 19den April 1945.
De Onder-Inspecteur der Recherche
Hulp-Officier van Justitie,
W.C.J. Wooning.
Gezien:
De Hoofd-Inspecteur der Recherche,
Chef Inspectie II-a,
Frederika is weduwe en trouwde te Batavia op 21 september 1889 met Pieter Anton Marie Spaan ( 1864 - 1934 ). De beenderresten zijn in kist 487 begraven in het verzamelgraf op de Algemene begraafplaats Den Haag, Bezuidenhout monument B/R6/30 graf 5 laag 1. Kist 487 bevatte de restanten van minimaal 11, maximaal 14 personen en kreeg de omschrijving mee "onvoldoende of niet geidentificeerde beenderresten".
HGA, Archief 1165 01 inventaris 152 EN OF 153 LBD 1945 Kaartsysteem bombardement 3 maart, Slachtofferkaart 310 7-3
Dit slachtoffer is opgenomen in het 3 maart 1945 Bezuidenhout bombardement register door Stichting WO2 Sporen komende uit het onderzoek naar Haagse slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.
Heeft u meer informatie over dit slachtoffer of heeft u vragen, dan kunt u contact opnemen met Stichting WO2 Sporen.
https://www.wo2sporen.eu/oorlogsgravenstichting
Info@wo2sporen.eu
SluitenGeplaatst door Stichting WO2 Sporen RK op 22 januari 2020