Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Andries Godfried
De familie Godfried oefende decennialang in Meppel het slagersvak uit. Samson Elias had in 1850 al een slagerij in de 2e Hoofdstraat. Hij werd opgevolgd door zoon Andries, die vanwege zijn kleine postuur ‘Aanseltien’ genoemd werd. Een driftig...
Lees meer
De familie Godfried oefende decennialang in Meppel het slagersvak uit. Samson Elias had in 1850 al een slagerij in de 2e Hoofdstraat. Hij werd opgevolgd door zoon Andries, die vanwege zijn kleine postuur ‘Aanseltien’ genoemd werd. Een driftig mannetje, dat regelmatig te diep in het glaasje keek. Toen zijn zoon Izaäk volwassen was geworden, volgde die hem weer op. Aangezien Andries niet stil kon zitten, hielp hij zoon Izaäk in de slagerij, die inmiddels verplaatst was naar de Woldstraat.
Ook Izaäk was een driftig mens man. Op een dag kreeg hij ruzie met zadelmaker Korten over het eigendomsrecht van een toegangspoortje tussen het huis van Korten en dat van zijn vader. Toen Korten hem vertelde dat het poortje zijn eigendom was, wond Izaäk zich geweldig op, snelde naar binnen, greep een hakbijl en begon op de poort in te slaan, roepend: ‘As dat zo is, wil ik oen poorte ook niet meer aan mien huus hebben.’ Door enkele toegesnelde passanten werd Izaäk het hakmes ontnomen, waardoor dit incident met een sisser afliep. Ook had hij het eens met de rabbijn aan de stok. Rita Pezaro, een kleindochter:Mijn opa had een kosjere slagerij in de Woldstraat. Van restjes vlees maakte oma eenmaal per week een pan soep en ging daarmee op zaterdag naar zieke en verzwakte mensen. Daar werd, het was Meppel op z’n smalst, natuurlijk over geroddeld: ‘De Godfrieds verkopen op zaterdag!’ Dat kwam de rabbijn ter ore en die ging zich er mee bemoeien: ‘Izaäk, u verkoopt op zaterdag.’ Opa, een vrome man, werd zo driftig over zoveel onrecht dat hij de rabbijn de winkel heeft uitgezet. Direct heeft hij een varken gekocht en die in de etalage van de winkel tentoongesteld: het einde van de kosjere slagerij. Het einde ook van het bezoek van Izaäk aan de synagoge.Izaäk Godfried trouwde met de Rotterdamse Rachel Costers. Het echtpaar kreeg zes kinderen: Andries (1904), Jetje (1906), Bertha (1907), Jacob (1909), Sientje (1911) en Max (1916).Of hij niet zo’n goede zakenman was, of dat de crisis hem parten speelde, is onduidelijk; in 1925 ging Izaäk failliet en sloot hij zijn slagerij in de Woldstraat. Het pand werd verkocht, waarna hij naar de Blankensteinweg verhuisde. In 1930 richtte hij een veehandel en vleesgrossierderij op. Izaäk overleed op 25 januari 1938; de zaak werd toen overgenomen door zijn oudste zoon Andries.
Hoe verging het de zes kinderen van Isaäk en Rachel? Sientje trouwde met Sam Lezer uit Assen en vertrok naar Indië (ze kregen twee kinderen: Leo en Rita), Bertha trouwde in 1936 met Aron de Groot en verhuisde naar Amsterdam. Jetje werd onderwijzeres en stond voor de klas in de Vledderschool.
Andries, Jacob en Max waren aan het begin van de oorlog nog ongetrouwd en woonden bij moeder thuis, aan de Blankensteinweg. Alledrie verrichtten ze hun werkzaamheden als slagers in het slachthuis aan de Galgenkampsweg. Waarschijnlijk waren Max en Jacob in dienst bij hun oudste broer.
Ze hadden tijdens de oorlog niet veel geluk met hun werk. De baas van het slachthuis was een zekere Visser, sympathiserend lid van de NSB. Toen het voor joden onmogelijk was om in gemeentedienst te werken, refereerde hij aan het feit dat het slachthuis een gemeente-instelling was … en de gebroeders Godfried joden. Hij vroeg aan burgemeester Wisman of de heren Godfried hun werk wel konden blijven doen. Deze zadelde Breedveld op met dit probleem en vroeg hem om advies. Diens antwoord was overduidelijk: de drie joodse slagers werden ontslagen omdat het hoofd van de Keuringsdienst problemen met hun aanblijven zou kunnen hebben! Breedveld en Wisman troffen in dezen dus een maatregel die niet gedekt was door enige verordening en letten louter en alleen op de belangen van het hoofd van de Keuringsdienst.
Het drama werd compleet toen de drie broers op 17 augustus gezamenlijk op de bus moesten stappen die hen van Meppel naar het werkkamp in Linde bracht. Daar zijn ze een dag gebleven en toen direct doorgevoerd naar Westerbork. Max, Andries en Jacob vertrokken op 24 augustus 1942 zogenaamd als vrijwilliger vanuit Westerbork naar Auschwitz. Had men hun wat ‘moois’ in het vooruitzicht gesteld? De werkelijkheid was anders: Max overleed op 18 september van dat jaar, Andries en Jacob op 1 oktober. Waarom werd Max twee weken voor zijn broers vermoord? Mogelijk was het zijn seksuele geaardheid die maakte dat hij in Auschwitz een 'aparte status' kreeg. Niet onwaarschijnlijk, gezien het gedrag van de Nazi’s ten opzichte van homo’s.
Van het ‘vertrek’ van Rachel Godfried-Costers uit Meppel is meer bekend. Zeker is dat ze in de nacht van 2 op 3 oktober door een lid van de Meppeler gemeentepolitie hardhandig uit haar huis is gehaald. Een mogelijke oorzaak was dat mevrouw Godfried stokdoof was en alleen thuis en daardoor onmogelijk het gebonk op haar deur kan hebben gehoord. Dus moest er blijkbaar een harde hand aan te pas komen om Rachel uit huis te halen.
Door alle commotie die ontstond vergat de Heilige Hermandad waarschijnlijk het licht uit te doen; vandaar dat men de volgende avond weer naar dat adres moest:221/2 Wordt telefonisch kennis gegeven, dat in de woning van Godfried, Blankensteinweg licht brandde. Spruit en o.g. [Kroeskop, TR] zijn derwaarts gegaan en hebben ons over het plattedak in de woning begeven. Daar de deur op het plattedak niet kon worden gesloten is deze door ons met een touw vast gebonden, en hebben door de achterdeur de woning verlaten. De sleutel is medegenomen en voorzien van een label.Rachel Godfried bleef slechts enkele weken in Westerbork. Op 26 oktober werd ze gedeporteerd naar Auschwitz, alwaar ze op 29 oktober werd vermoord.
Dochters Bertha en Sientje – die beiden Meppel allang verlaten hadden – overleefden de oorlog. De man van Bertha, Aron, overleefde de oorlog niet: hij stierf op 27 maart 1945 in Mauthausen. Hoe verging het Jetje?
Ze woonde niet meer thuis, want ze was reeds op 8 mei 1935 verhuisd naar een inrichting voor joodse geesteszieken, Het Apeldoornse Bos. Op 31 december 1942 bevonden zich hier ongeveer 1100 mannelijke en vrouwelijke verpleegden, van wie Jetje er een was. Het verplegend en huishoudelijk personeel bestond uit 400 à 500 personen.
Op 11 januari kwam de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Aus der Fünten, in burger gekleed, de inrichtingen bezichtigen en vroeg om een situatietekening. Op woensdag 20 januari kwam een honderdtal joodse mannen van de Ordedienst (OD) uit Westerbork naar Apeldoorn om de deportatie voor te bereiden. Wat er in die nacht gebeurde heeft een verpleger in een brief aan zijn Amsterdamse vrienden geschreven. Die brief begint met: ‘Dit is waarschijnlijk de bewogenste nacht van mijn leven.’
Toen de Duitsers de daaropvolgende dag kwamen, liet Aus der Fünten zich meteen gelden: ‘Ich übernehme die Leitung der Anstalt.’ De artsen en het hogere personeel werden in een kamer opgesloten en de verzorging werd van de patiënten gescheiden. Het is niet te beschrijven welk een chaos er heerste om 1100 geestelijk gehandicapten eerst in vrachtauto’s en op station Apeldoorn in een trein te krijgen. Er werd geschopt en geslagen en de SSers: ’[…] toonden geen medegevoel, zij gaven niet blijk te beseffen, dat zij te doen hadden met patiënten, zij traden ruwer op dan nodig was’. Omdat er te weinig treinwagons waren, werd er spoedig ‘gestapeld’.
Jetje en veel van haar medepatiënten vertrokken de volgende ochtend met ‘onbekende bestemming’: Auschwitz was het, logische, eindpunt. Een Nederlandse jood, daar werkzaam, verhaalt van hun aankomst aldaar: ‘Ik was zelf op het station toen de trein aankwam. Het was een van de vreselijkste transporten vanuit Holland die ik ooit heb gezien'. Jetje stierf op 25 januari 1943, precies drie dagen na haar vertrek uit Apeldoorn.
Sluiten
Bron: Joods Monument Meppel.
Geplaatst door b.h.a. van der woude op 04 augustus 2016