Piebe Hoekema
1922-1944
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Piebe Hoekema
Piebe Hoekema werd op 15 augustus 1922 geboren in Koudum. Vader Uilke Hoekema was timmerman bij Theunis de Vries en muzikant bij de plaatselijke fanfare ‘Richard Hol’. Moeder Geeske was kosteres van de doopsgezinde kerk. Het gezin bestond verder uit Maaike, Siebrigje, Tet, Gerrit en Jan. Piebe was de oudste jongen en de oogappel van zijn moeder. Vader Uilke was een socialist in hart en nieren en een betrokken lid van de SDAP. Hij was een intelligente man, die goed op de hoogte was van wat er speelde op het wereldtoneel. Hij las veel socialistische boeken en verbrandde in 1940 zijn hele boekenverzameling uit pure frustratie over de brutale inval van de Duitsers. Zijn zoon Piebe zat niet graag met zijn neus in de boeken, hij zakte voor de ambachtsschool. Tijdens zijn dagelijkse reizen naar zijn school in Sneek had hij vaker óp de trein gezeten dan erin. Piebe had weinig oog voor gevaar en was avontuurlijk ingesteld.
In november 1944 besloot Piebe per fiets naar Amsterdam te reizen, naar zijn compagnon in de handel. Hij had op illegale wijze een reispas verkregen en hij had zijn persoonsbewijs vervalst. Hij vertrouwde erop dat hij het met deze papieren wel zou redden. Ook was hij van plan om zijn zuster Tet te bezoeken, die in Apeldoorn werkte als bedienster in een pension. Broer Gerrit vond de voorgenomen reis van zijn broer een dom plan en zei hem dit ronduit. Het risico te worden gepakt was groot. Bij een aanhouding zouden de vervalste papieren meteen opvallen. Het was vergeefse moeite, Piebe ging toch. Dezelfde dag liep hij bij Lemmer in de Duitse fuik. Zijn papieren werden herkend als vervalsingen. Hij werd gearresteerd en op 15 oktober 1944 afgevoerd naar het Huis van Bewaring (Blokhuispoort) in Leeuwarden.
Op 8 november 1944, was er een groot transport naar strafkamp Yde vanuit de Blokhuispoort. In dit transport zaten Piebe Hoekema en Frederik (roepnaam Freerk) de Jong, die in Arum waren opgepakt. De beide jongens hadden meteen al plannen om het strafkamp te ontvluchten, maar hun kamergenoten zagen dat niet zitten. Ze vonden het te risicovol om meteen al een vluchtpoging te doen. Van mannen die al langer in het kamp zaten, hoorden ze dat er veilige onderduikadressen waren, maar dat het tijd kostte om erachter te komen waar deze waren en wat de veilige route terug naar huis was. Het hechte groepje Arumers, onder leiding van de charismatische Meindert van der Weerd, besloot om als groep bij elkaar te blijven en voorlopig af te wachten wat er ging komen. Piebe en Freerk konden dat geduld niet opbrengen. Ze zetten hun plan door. Ze waren avontuurlijk ingesteld en vol zelfvertrouwen dat het hun zou gaan lukken.
Nog maar een week later, op 15 november, zetten ze hun plan door. Om te voorkomen dat anderen gestraft zouden worden, liepen ze weg vanaf het werk. Toen de jongens zo’n tien à vijftien kilometer hadden gelopen werden ze rond 17.00 uur in Peize door een patrouille Landwachters aangehouden. Piebe en Freerk waren niet in het bezit van een persoonsbewijs of een ander identificatiemiddel en ze werden gearresteerd. De Peizer Landwachters waarschuwden de Landwacht uit Roden. Piebe en Freerk werden daarop overgebracht naar het bureau van deze Landwacht. Omdat het al laat was, werd besloten de twee jongens over te brengen naar het gemeentehuis in Roden, waar ze samen in een cel werden opgesloten.
De volgende dag, op 16 november werden ze de Abschnittleiter van de NSDAP uit Vries, Fritz Hartwig en zijn assistent Karl Zülow uit hun cel gehaald. In een kantoortje werden hun gegevens genoteerd waarna ze in de DKW stapten van Fritz Hartwig. In de omgeving van de Oosterduinen in Norg werd gestopt waarna de twee jongens door Hartwig en Zülow zijn gefusilleerd. Hun lichamen werden daarna langs de Groningerstraatweg gelegd met een bordje om hun nek waarop stond “Ich bin von der Arbeit weggelaufen und habe damit Sabotage getrieben. Die verdiente Strafe habe ich bekommen.”
Piebe Hoekema was één van de vier slachtoffers van het bevel dat Oberabschnittleiter Willi Blomquist uitvaardigde. Hij wilde hard optreden tegen weglopende spitters en vaardigde op 8 november 1944 het bevel uit dat mannen die zonder toestemming het werk hadden verlaten en op weg waren naar huis, gevangengenomen moesten worden. De helft van hen moest ter plaatse worden doodgeschoten en op hun lijk moest een bordje worden geplaatst met de tekst “Heb arbeid geweigerd en getracht onrechtmatig naar huis te gaan”. Zelfverzekerd en trots op een dergelijk bevel maakte hij daarbij bekend dat alleen hij – “allein ich” – de verantwoordelijkheid ervoor droeg. Het bevel ging Seyss-Inquart waarschijnlijk om politieke redenen te ver, want op 28 november deelde Blomquist zijn Abschnittleiter mee dat zijn oorspronkelijke bevel in opdracht van de Rijkscommissaris ingetrokken moest worden.
SluitenGeplaatst door Erik Dijkstra op 30 april 2019