Simon Koopman
1919-1945
Oorlogsslachtoffer
Is 25 jaar geworden
Geboren op 06-09-1919 in Wervershoof
Overleden op 03-02-1945 in Wervershoof
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Simon Koopman
De volgende beschrijving is gebaseerd op het boek “Kroniek van de familie Koopman”, geschreven door Ingrid van den Heuvel, dochter van Simon Koopman’s zus Gré Koopman. Het is een bewerking van het hoofdstuk over de 2e Wereldoorlog. In de kroniek wordt geciteerd uit dagboekaantekeningen van Jan Hoogenbosch (vriend van Simon), memoires van Piet Schoenmaker (vriend van Simon), en een lezing van Henk de Hoop (voormalig onderduiker in Wervershoof) die hij op 5 mei 1975 gehouden heeft ter ere van 25 jaar bevrijding in de kerk van Wervershoof.
Simon Koopman is de zoon van Quirinus (Krinus) Koopman en Dieuwertje (Dieuw) Kok. Hij is op 6 september 1919 geboren als zesde kind uit een gezin van 11 kinderen. De familie woont in Wervershoof, een klein dorp in West-Friesland.
Wanneer in 1940 de oorlog uitbreekt is hij 20 jaar oud.
Nadat Nederland bezet is, verandert het dagelijks leven al snel. Er wordt een avondklok ingesteld: na 22.00 uur ‘s avonds mag er niemand meer buiten zijn. Gaandeweg is er steeds meer dat alleen “op de bon” te krijgen is: van levensmiddelen als suiker, brood en boter, tot textiel, servies en kleding. De Duitse bezetter voert de “distributiestamkaart” in, die mensen kunnen krijgen door zich bij de overheid te melden met hun persoonsbewijs. Met deze stamkaart kunnen ze voedselbonnen krijgen. Dit betekent dat de vele onderduikers hierdoor van voedsel afgesneden zijn, want zij kunnen zich niet melden. En dit is precies de bedoeling van de Duitsers. Deze maatregel wordt door het verzet in Nederland uiteraard massaal gesaboteerd.
Er wordt door de Duitsers streng gecensureerd: alle kranten en radiozenders komen onder controle van de Duitsers. Er wordt illegaal naar Radio Oranje geluisterd, waarna de laatste berichten in illegale krantjes worden verspreid. Naarmate de oorlog langer duurt vindt dit steeds frequenter en grootschaliger plaats. In Wervershoof is dit vanaf oktober 1944 “De Nieuwspomp”, dat, ter misleiding van de Duitsers, ook wel “Pijpje Drop” wordt genoemd. Het is volgens de herinneringen van Piet Schoenmakers een idee van Simon. Het wordt uitgegeven door Jan Hoogenbosch en de zwager van Simon, Jan Haarsma. Het stencilen gebeurt door verzetsman Jan Lodder en de verspreiding geschiedt door jonge vrouwen en meisjes. Ze moeten ermee stoppen na de moord op Simon, wanneer Jan Hoogenbosch per direct elders onderduikt. Jan Lodder is dan inmiddels ook al opgepakt. Hij wordt op 8 maart 1945 gefusilleerd.
De Duitsers hebben werkkrachten nodig in Duitsland, en in mei 1943 wordt besloten dat alle Nederlandse mannen tussen de 18 en 35 jaar (later opgerekt naar 40 jaar) zich moeten melden voor de “Arbeitseinsatz”. Steeds meer mannen in die leeftijdsgroep duiken onder. Sommige mannen, die bijvoorbeeld werken in de voedselproductie, krijgen vrijstelling en hoeven om die reden niet bang te zijn voor deportatie. Daarnaast zijn er uiteraard veel Joodse mensen die ook onderduiken.
Het werk van Simon bestaat hoofdzakelijk uit werk voor de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Hij zoekt plaatsen voor onderduikers bij particulieren en hij moet ze voorzien van voedselbonnen en geldige persoonsbewijzen. Simon sluit zich tevens aan bij de Knokploegen, in de volksmond tot “de KP” afgekort. De knokploegen houden zich bezig met allerlei vormen van verzet; van het vervalsen van bonkaarten en persoonsbewijzen en overvallen op bonnenbureaus en gemeentehuizen tot het saboteren van verbindingen en telefoonlijnen en liquidaties.
Als lid van de KP steelt Simon bonnen en persoonsbewijzen bij distributiekantoren en gemeentehuizen. Samen met anderen uit het verzet steelt hij eten (bijvoorbeeld kazen of meel) uit fabrieken en opslagplaatsen om dit te verdelen onder mensen die het nodig hebben. De zorg voor hun onderduikers gaat zover dat ze in de hongerwinter illegaal bomen omhakken op het Zijdwerk. Er is immers een groot tekort aan brandstof om de huizen te verwarmen. Piet Schoenmaker beschrijft hoe Simon, Jan Hoogenbosch, Dirk Commandeur en Piet zelf in een nacht drie bomen omzagen. Met de hand, met een trekzaag. De bomen worden klein gemaakt en afgeleverd op onderduikadressen waar de onderduikers ze vervolgens in blokken hakken.
Op 5 september 1944 worden de Binnenlandse Strijdkrachten (de BS) opgericht, een bundeling van de tot dan toe weinig samenwerkende verzetsgroepen. Voor het opzetten hiervan selecteert Simon geschikte krachten.
Simon heeft het steeds drukker met zijn verzetswerk. Voor de onderduikers wordt gebruik gemaakt van schuilnamen.
Piet Schoenmaker schrijft hierover:
“Allen die bij ons ondergedoken waren kregen een schuilnaam. Deze naam moest doorgegeven worden aan hun familie om later briefpost te kunnen krijgen. Dat ging namelijk zo: zij mochten wel naar hun thuis schrijven maar niet de brief zelf posten. Die postten wij voor hen in een naburige stad om geen sporen na te laten. De binnenkomende post moest geadresseerd zijn aan een van de drie namen met adressen van ons, die bij de posthouder bekend waren. Mijn schuilnaam was “Krijt” en die van Simon was “Winkelman”. In de envelop die aan mij verstuurd was moest een andere envelop met inhoud zitten waarop hun schuilnaam vermeld stond.”
In Wervershoof zijn inmiddels veel onderduikers en het verzet raakt beter georganiseerd. Simon wordt dan ook door de Duitsers gezocht. Omdat hij zulke zwarte haren heeft noemen de Duitsers hem “de Zwarte”.
In dagboekaantekeningen van Pieter Groot, onderduiker te Wervershoof, die beschreven staan in het Jaarboek “De Skriemer”, lezen we (pag. 74):
17 november 1944: “Bij de familie Boon verneem ik dat tijdens mijn afwezigheid de groene politie nogal actief is geweest op Onderdijk. Zij hielden een persoonsbewijzencontrole. Enige jongemannen schijnen meegenomen te zijn. Simon Koopman werd ook aangehouden en meegenomen. Daar hij nogal wat papieren van de organisatie bij zich had deed hij allerlei pogingen om te ontsnappen wat hem inderdaad met veel moeite gelukte. Enige schoten werden hem achternagezonden doch zijn PB (persoonsbewijs) is hij kwijt met gevolg dat de gehele familie Koopman is gedoken.”
Simons moeder Dieuw verwijst naar deze gebeurtenis in een brief (zie verderop in de tekst) waarin ze schrijft dat Simon in Haarlem onderduikt maar met Kerst is hij weer terug in Wervershoof. Zijn zus Truus herinnert zich dat Simon op de fiets van Medemblik naar Wervershoof rijdt wanneer de Duitsers hem aanhouden. Hij weet op de fiets te vluchten, er wordt op hem geschoten maar hij wordt niet geraakt. Tegen het middaguur komt hij thuis en jaagt zijn ouders, broers en zussen allemaal het huis uit omdat thuisblijven gevaarlijk kan zijn. De Duitse soldaten zijn die dag echter niet in de woning van de familie geweest.
Ergens in deze periode probeert Simon zich aan te sluiten bij de geallieerden die dan in Zuid-Holland zijn. Hij vertrekt naar de Maaslinie maar keert onverrichter zake weer terug naar Wervershoof.
Na medio 1944 worden zowel het verzet, maar ook de repercussies van de Duitsers grimmiger en wordt het verzetswerk steeds gevaarlijker. In dat laatste oorlogsjaar halen de Duitsers Nederland als het ware helemaal leeg: alles wat ze kunnen gebruiken (van voedsel tot machines) wordt naar het oosten gebracht. Op 17-9-‘44 wordt door de Nederlandse regering in London een algehele spoorwegstaking uitgeroepen. Enerzijds hopen ze zo deze roof een halt toe te roepen, anderzijds hopen ze hierdoor het einde van de oorlog te bespoedigen. De reactie van de Duitsers hierop is de totale afsluiting van West-Nederland (het zuiden is dan inmiddels bevrijd). Er gaat nog steeds van alles naar buiten maar er komt nu dus helemaal niets meer naar binnen, ook geen voedsel. Het is een extreem koude winter, er is geen of zeer beperkt elektriciteit en al heel snel is er geen voedsel meer. De Hongerwinter is begonnen…
In het zicht van de bevrijding sterven meer dan 20.000 Nederlanders de hongerdood. Met name in de steden is de nood hoog. Op het platteland is over het algemeen nog genoeg voedsel en de stedelingen trekken dus massaal naar het platteland op zoek naar eten.
Piet Schoenmaker beschrijft:
“Vele families gingen het platteland opzoeken, in de hoop voedsel te krijgen van de boeren en de tuinders. Vele mensen boden hulp. Maar helaas waren er ook die van de gelegenheid gebruik maakten om er rijker van te worden. En zo erwten, bonen en tarwe ruilden voor kleren, kostbaarheden, goud en zilver, alles wat duur was, of voor erg veel geld”.
Ook in Wervershoof komen de stedelingen op zoek naar voedsel. Dieuw heeft altijd grote pannen soep klaarstaan, niemand vraagt tevergeefs om hulp.
Er zijn twee bedankbrieven bewaard gebleven.
Amsterdam, 1-3-45
Geachte familie,
Wij schreven U ongeveer twee maanden geleden en vernamen ondertussen van het ontzettend gebeuren dat bij U heeft plaats gevonden. Wij condoleren U met dit voor U zo ontzettend groot verlies waarvoor gij alleen troost en berusting kunt vinden bij God. Wat hebben sommige families toch vreselijk veel te lijden in deze tijd en wanneer zal het weer vrede worden.
Tonny gaat volgende week waarschijnlijk naar huis en daarom wilden wij U nog eens hartelijk bedanken voor die tijd dat ze bij U is geweest. Ik weet dat zij het erg prettig en gezellig bij U heeft gehad en dat zij daar altijd een dankbare herinnering aan zal behouden.
Nogmaals dankend voor Uw goede zorgen verblijf ik met vriendelijke groeten, ook namens mijn man,
Bruseker – v.d. Wint.Een andere brief:
Amsterdam, 1 maart 1945
Bilderdijkkade 17-A
Geachte heer en mevrouw Koopman,
Toen Jopie zaterdag thuiskwam van haar tocht naar het Noorden, waren mijn vrouw en ik zeer aangenaam verrast over de buitengewoon hartelijke ontvangst die zij bij U ondervonden heeft. Het was voor ons een hele geruststelling te weten dat zij op haar tocht zo een goed tehuis gevonden heeft. Wij danken U er dan recht hartelijk voor.
De gedachte kwam bij ons op, gaarne ook eens kennis met U te maken, maar deze wens zal wel eerst na de oorlog vervuld worden, gezien het verkeersvraagstuk.
Wij besluiten met onze hartelijke groeten ook aan Uw kinderen en tevens nog onze dank aan Uw dochter voor alle hulp waarmee zij Jopie heeft terzijde gestaan.
Hoogachtend,
J.H.G. van Vliet en echtgenote.
Voormalig onderduiker Henk de Hoop houdt ter ere van 25 jaar bevrijding een lezing in de kerk van Wervershoof en hij herinnert het zich als volgt:
“We moeten dus terug naar 1943, toen ik hier kwam. Wervershoof bestond in grote lijnen uit het Zijdwerk (met de trotse molen), de Hoek, de Lage Dijk, de Neuvel, de Kagerdijk, de Zeeweg en de Dorpsstraat. Bijna iedereen was Bouwer of Boer, meer dan 99% was katholiek, met vele grote gezinnen. Kortom hardwerkende, heus niet rijke, eerlijke Westfriezen die zonder meer geen bondgenoten waren van de Duitsers.
Juist die factoren hielden als het ware in dat in Wervershoof in die tijd een stukje geschiedenis zou worden geschreven. Toen de Duitsers steeds driester doorgingen met hun arbeidsinzet en Jodenvervolging moest er plaats komen voor “onderduikers”.
Hier werd plaats gemaakt. Dhr. Akkermans, hoofd van de openbare school, dhr. Langendijk van de coöperatie, dhr. Lodder, politieagent en dhr. Dodeman van het distributiekantoor in Medemblik waren de stuwende krachten achter de schermen. Simon Koopman en Piet Schoenmaker de mannen die de duikers naar een nieuw onderdak brachten, contacten onderhielden, moeilijkheden (die er ook waren) tot een oplossing probeerden te brengen, voor bonkaarten moesten zorgen en ga zo maar door.
Binnen korte tijd had Wervershoof er zo’n tweehonderd bewoners bij en het zijn er meer geworden, de juiste cijfers zullen waarschijnlijk bij niemand bekend zijn. Het was nog betrekkelijk “lollig” onderduiker te zijn, men was gastvrij, kende geen NSB-ers en het was best uit te houden.
De grote vrijheid voor de duikers ging over toen in februari 1944 op Vastenavond, dikke dinsdag zeiden ze toen (dit was 22-2-44), zo’n dikke honderd duikers in de kerk zaten. Plotseling ging het gerucht door de kerk, de Duitsers staan voor de kerkdeur. Een duiker liep naar buiten en werd gegrepen. Maar wat deed Simon Koopman, hij sprong op een kerkbank en riep: “onderduikers hier!” Binnen korte tijd zag hij kans ons allemaal via een luik, waar kerkvuil in geveegd werd, onder de kerkvloer te krijgen. Het was er ontzettend benauwd, zo’n 60 centimeter hoog en het stonk er enorm muf. Het orgel speelde keihard en de voetstappen boven je hoofd van de kerkgangers, die naar huis gingen, klonken als klappen van een voorhamer. Een paar uur erna, werden we via de gracht met de schuit thuisbezorgd. (…)
Na dolle dinsdag 1944 (dat was op 5 september), toen het Zuiden van ons land bevrijd was, dachten ook wij aan de beurt te zijn, hetgeen echter een grote vergissing was. Toen begon de ellende in vele opzichten pas echt. Alles werd slechter, het vervoer, geen of bijna geen licht, uitgaansverboden, harde terreur op mensen en honger. Al deze dingen riepen op tot hard verzet.
Dit moest georganiseerd worden, er waren wapens nodig om geweld tegenover geweld te plaatsen als dat nodig mocht zijn. De bevolkingsregisters moesten weg waardoor het moeilijker werd om mensen op te pakken en te deporteren.
De grote klap kwam toen iemand rode zakdoeken bond aan de hekken of huizen van leden van de verzetsgroep. Zo vielen dhr. Langendijk, dhr. Akkerman en dhr. Lodder in hun handen. Enkele dagen later werden zij neergeschoten. Het bleek tijdens de verhoren (waarbij ze niets gezegd hebben) dat alles wat gedaan werd in Wervershoof volledig bekend was, alle namen van de verzetsstrijders. Voor hen die niet gegrepen waren, bleven alleen vragen over.
Hard, verbeten en nu wel echt ondergronds werd er doorgewerkt. Alle wapens, radio’s, het bevolkingsregister van Wervershoof, werden naar nieuwe schuilplaatsen gebracht. Kerels als Dirk Commandeur, Jan Hoogenbosch, Piet Schoenmaker en Simon Koopman gingen door.
Begin 1945 was de nood voor duizenden Nederlanders ondraaglijk hoog gestegen. Met kinderwagens, anti-plof fietsen, handkarren en alles wat rijden kon, werd West-Friesland overstroomd door mensen die om eten vroegen. Ik heb mensen, die lopend gekomen waren met hun kar, op die kar dood zien liggen naast een zakje, soms rotte, aardappelen.”
Er worden regelmatig razzia’s gehouden. De Duitsers zoeken onderduikers en verzetsmensen. De razzia’s die eind ‘44, begin ‘45 worden gehouden zijn echter steeds specifieker gericht op verzetsmensen. Simon wordt inmiddels, evenals andere verzetsmensen, actief gezocht.
Uit de dagboekaantekeningen van Jan Hoogenbosch blijkt dat januari 1945 een maand van voorbereiding is en de laatste week vooral van acties: elke nacht acties door de ondergrondse. Er wordt van iedereen een grote alertheid gevraagd en onderling een absolute stilte. In zijn dagboek verwijst hij naar Piet Schoenmaker als “Schoen”, Simon is “Siemen”.
Op 2 februari 1945 schrijft Jan Hoogenbosch in zijn dagboek:
“(…) Jan Bakker vertelt hoe het in Amsterdam is: (…) Het is er compleet hongersnood. Mensen sterven bij bosjes. 2 pond vlees Fl55,- Alleen zwarthandelaren en mensen met boerenfamilies overleven het. Hele straten gesloopt om brandhout. Zoldervloeren eruit. Huizen storten in. Soms mensen eronder. Geen gas, 1 sneetje brood en 3 piepers per dag. Aanplakbiljetten: heeft u honger meldt u voor Duitsland. Verschrikkelijke behandeling in concentratiekamp Amersfoort. Op nieuwjaarsdag alle mensen ineens uit bed met praktisch geen kleren aan. In de sneeuw van 6.30 uur tot 10.00 uur op ellebogen en gehurkte benen. Heen en weer door de sneeuw kruipen. Mensen daar langzaam vermoord. Mensen willen liever dood dan daarheen. (…)
Dirk komt en om 8.00 uur begin ik te zenderen in het duister en later Radio Oranje. Neem zoveel mogelijk nieuws op…gaan later weg, Siem, ik en Klaas Schoen. Steek ’t land over. Siemen struikelt over een damhek. Het is aardedonker. Hij vertelde dat hij Schoen ontmoette, wandelend met Truus. Vroeg of het werk al gauw gaat beginnen. Hij liet zich vol respect uit over mij (m.b.t. Gestapo Affaire). Schoen repliceerde dat hij z’n handen niet aan zoiets zou bezoedelen, waarop Siemen kwaad wordt en vroeg of hij de jongens van Flip dan moordenaars vond. Schoen zei dat hij zich naar eer en geweten verantwoord zou voelen. Vond dit weer eens echt Schoen die de nobele figuur wil uithangen ten opzichte van Truus. Hij (Simon) zei tegen Schoen dat er een noodcommissie gevormd zou worden en dat hij doorging. Na 2 minuten zei Schoen dat Siemen maar even naar Hil moest gaan. Dan zou hij daar straks wel komen en dan zouden ze nog even praten. Barst maar zei Siemen, ik heb meer te doen. (…)
Samen wandelen we naar Rutten. (…) We schikken gezellig aan tafel. (…) Siemen heeft interesse naar een zwarte Colt. (…) Siemen beweert knap te zijn na zijn dood. Willy zal het bidprentje maken. Siemen moet er in vol ornaat opstaan met zijn laars op de nek van een mof, met pistolen in zijn hand en 2 stens boven zijn hoofd. Hebben lol. (…)
Tenslotte gaan we opstappen (…) Siemen loopt met mij mee de Hoek door, dan scheiden we en zeggen tot morgenavond.”
We weten dat Simon die nacht bij zijn oom Jan Koopman ondergedoken heeft gezeten want Henk de Hoop schrijft:
“Simon Koopman kwam begin februari bij oom Jan Koopman, waar ik ondergedoken was, en samen zouden we in een schuilplaats slapen. Die avond, en een stuk van de nacht, hebben we gesproken over het hoe en waarom van dit werk. Beiden wisten we niet dat Simon enkele uren later dood zou zijn. En juist dit feit geeft waarde aan enkele uitspraken van Simon Koopman, waar U Wervershovers een straat naar genoemd hebt.
Voor hen die Simon niet gekend hebben moet ik even een korte schets van hem geven. Gewoon een Bouwer die er niet als Bouwer uitzag. Knap, jong, vol leven en voor niets en niemand bang in dit verzetswerk. Hij geloofde echt, liep altijd voorop en dekte zijn vrienden.
Op mijn vraag waarom Simon doen wij dit werk antwoordde hij: “Als we bereiken dat onze duikers hier door de oorlog heenkomen, vallen ze niet in handen van de Duitsers. Als daardoor sommige van deze jongens kunnen blijven leven die anders mogelijk in handen van de Duitsers “naar de bliksem gaan” dan is ons werk goed en niet voor niets geweest”.
Wervershovers, deze woorden werden rustig gezegd, zonder opsmuk, en klonken als een geloofsbelijdenis.
Enige uren later (…) reed hij eerst nog even naar huis. Op datzelfde moment zochten de Duitsers in zijn ouderlijk huis naar hem, “de Zwarte", op wiens hoofd de Duitsers een prijs hadden gesteld. Zij hebben die prijs niet hoeven te betalen. Hij kwam zelf, niet op dit verdacht. Hij reed het pad op, zag te laat de schildwacht voor de deur en werd na aangeroepen te zijn voor zijn huis neergeschoten”.
Op 3 februari 1945 schrijft Jan Hoogenbosch:
“(…) Jan komt boven en vertelt mij dat Simon Koopman aangeschoten is en dat kapelaan van Vliet is geroepen. Schrik ervan en bedenk dat Siemen naar de Wilde zou gaan om goedkeuring te vragen voor de nieuwe noodcommissie. (…) Opa komt weer binnen en vertelt dat ze niet Siemen hebben neergeschoten maar een broer van hem. De moffen moeten hem ergens in huis hebben gedragen. (…) Frien was te kerk en vertelt dat van Vliet weg is geweest en het leek alsof hij te bedienen ging. (…) Dan komt Ina terug. De moffen zijn bij Hil in huis! Wat ze er doen weet ze niet en ze is bij Koopman geweest en moet zeggen dat Siemen al dood is. (…) Hij vertelde dat de moffen om 6.00 uur al bij Krinus Koopman kwamen. Het hele huis doorzocht en niets gevonden. Toen kwam opeens Siemen achterom binnen, onbewust van hetgeen er gebeurde. Er vielen schoten. Vraag mij af of Siemen niet geschoten heeft en ik vermoed dat hij te laat was en tijdens het trekken van zijn pistool werd neergeknald. Het is verschrikkelijk. (…) Denk met triestheid en bitterheid aan vader Piet, Pastoor enz. waar ze Siemen de deur weigerden. Met mij bracht Siemen zijn laatste avond door. Samen brouwden we gisteravond een nieuwe organisatie en Siemen trok stropend rond om goedkeuring te bemachtigen. Hij was een held ook al was hij soms in onze ogen roekeloos. (…) In de lucht donderen de vliegtuigmotoren. Siemen mocht het niet meer horen. Hij kijkt anders op deze wereld neer. (…) Gisteravond met Willy spraken we nog spottend over zijn bidplaatje. Gelaarsd staande op de nek van een mof met pistolen in zijn hand en stens kruiselings boven zijn hoofd. Het noodlot heeft deze ironie achterhaald. (…)
Ben terug om de trieste historie in mijn dagboek te vereeuwigen. Het is triest allemaal. Ik denk maar steeds aan Siemen. Vanavond 19.00 uur zouden wij elkaar weer ontmoeten, het nieuwsblad de Vaargeul rondbrengen. Bij Krijt de rommel weghalen. Dick moest de stens opvissen en dan zouden wij nog even vergaderen bij van Rutten. Ik peins over het papiertje dat Siemen bij zich had en waarop ons nieuwsprogramma stond. Hopelijk zit het in zijn pet. Hij is de vierde die ons door de moffen ontnomen werd maar hij was veruit de beste. Hij was de eerste van ons die sneuvelde maar hij viel als een held met een wapen in de hand. (…)
Siemen, de zwarte held, het zwarte schaap der familie, de schrik en de verbanneling van vader Piet en tante Cor is niet meer.
De enigste liefde die geheim was, nam hij mee in de dood. Schoen had gisteravond geen tijd voor hem en had het drukker met Truus. Twee minuten spraken zij elkaar. Simon vertelde nog het Gestapospel en Schoen kleineerde door te zeggen dat hij zijn handen er niet aan zou bezoedelen. In onmin scheidden ze. De dood heeft dit bevroren. Siemen, een dapper ondergrondse strijder, een goed gelovig katholiek tot in het diepst van zijn wezen. Een richter voor anderen. Gisteren maakte hij nog in orde dat Lodewijk zijn vrouw 50 pond meel kreeg. Dood is Siemen. Vermoord in het aangezicht van de vrede.(…)
Met een foto van Truus trok hij naar het bevrijde gebied. Truus, zijn enige liefde, zijn verboden liefde. Weg is hij van deze wereld. Maar leven doet hij in onze harten. (…) Verschrikkelijk. Om zes uur waren ze al bij Krinus. Siemen kwam om 7.00 uur aanlopen. Zag de moffen, liep hard weg de straat op. Daar stond de commandant in leren jas en die schoot hem neer. Ze droegen hem de gang in. De handen in zijn zakken.
Voortdurend riep Siemen: “Jezus-Maria-Jozef” en ook “Moedertje toch”. Na een kwartiertje overleed Siemen”. (…)
Krijg verdorie een traan in m’n oog.
Drie februari 1945 begint met een koude, heldere nacht met een maan die voor driekwart zichtbaar is. Overdag zal het zo’n 6 graden zijn, onbewolkt met matige wind. Rond 8.15 uur zal de zon opkomen. Het is oorlog, hongerwinter, en er is zoals eerder gezegd, geen elektriciteit. Het lijkt allemaal te beginnen als een gemiddelde oorlogsdag. Het is de dag van de heilige Blasius en de meeste dorpelingen zullen naar de vroege kerkdienst gaan om de Blasiuszegen te halen.
Maar niet het gezin van Quirinus en Dieuw, dat in alle vroegte door de Duitsers gewekt wordt. Om 6.00 uur wordt er aangebeld. Quirinus doet de deur open en er komen vier Duitsers naar binnen. Er blijven twee of drie Duitsers buiten op wacht staan. De familie wordt een slaapkamer ingeduwd en de vier Duitsers halen van boven tot onder het hele huis overhoop. Ze vragen steeds naar hun Zwarte broer of zoon (in de tekst waar het verhaal van Truus staat beschreven heeft ze het over “die Zwarte Broeder”, waarschijnlijk is dit een letterlijke vertaling van het Duitse woord Bruder). De Duitsers vinden niemand en staan op het punt weer weg te gaan, ze zijn op dat moment allemaal achter de woning.
En dan loopt het helemaal fout.
Hoe geven de familieleden woorden aan de verschrikkelijke gebeurtenis van die dag? Er is geen chronologisch verhaal, er zijn alleen herinneringen en beelden die zich op het netvlies en in de ziel van de aanwezige Koopmannen hebben gebrand en die ze hun hele leven mee zullen nemen. Daarnaast zijn er herinneringen die weg lijken te zijn en die in de loop der jaren, vaak door iets dat terloops gezegd wordt, weer naar boven komen.
Het verhaal bestaat uit flarden van datgene wat ze gezien of gedaan hebben. We weten zelfs niet precies wie er allemaal aanwezig was van de familie. Wat we zeker weten is dat Quirinus (63 jaar), Dieuw (60 jaar), Truus (22 jaar), Gré (21 jaar) en Anny (14 jaar) erbij zijn geweest.
Tevens is er een klein meisje van 2 ½ jaar aanwezig: toevallig logeert Alida, de dochter van Lies en Piet, die nacht bij opa en oma en ook zij krijgt het hele drama mee.
Simon is op deze bewuste ochtend tegen 7.00 uur op weg naar de kerk. Hij weet niet dat de Duitsers juist een inval doen in zijn ouderlijk huis. Wanneer hij licht ziet besluit hij waarschijnlijk even wat tabak op te halen (wat hij vaker doet) en gedag te zeggen. Hij zet zijn fiets tegen de muur maar zijn fiets glijdt terug, wat een schurend geluid veroorzaakt. Dit is het geluid dat de Duitsers horen die op het punt staan weg te gaan en zich op dat moment achter de woning bevinden. Ze rennen naar voren, zien Simon die gelijk wegrent, sommeren hem te stoppen, wat hij niet doet, en schieten hem in zijn rug.
Dan volgen chaotische herinneringen.
Dieuw die uitroept: “Je hebt mijn zoon neergeschoten!”
Quirinus die in de eerste hectiek uitroept “Waar zijn jullie in Godsnaam mee bezig!!! De Russen staan al voor Berlijn!!!”
Ze rennen naar Simon toe. De Duitsers vragen aan Truus of hij haar zwarte broer is en Truus antwoordt “ja”, maar ze is zo in paniek dat het amper tot haar doordringt wat er is gebeurd.
De Duitsers dragen Simon naar binnen en leggen hem in de gang neer. Hij leeft op dat moment nog. Dieuw die tegen hem zegt: “Mijn jongen, kwam je even bij Moeder?” en Simon die “Ja, moeder” zegt.
Truus gaat in allerijl per fiets naar de dokter en vervolgens naar de pastorie. Ze komt langs de woning van Martha Slot, waar Lies en Piet Boon wonen en ziet dat ook deze woning omsingeld is door Duitsers. Haar angst en paniek worden nog groter: wat gebeurt er met Lies en Piet? Na de dokter gealarmeerd te hebben fietst ze naar de pastorie, maar daar treft zij niemand aan en ze gaat naar de kerk om de pastoor of kapelaan te halen. In de kerk ziet ze Lies en Piet, die dus voor dit moment veilig zijn en ze vertelt aan hen wat er gebeurd is. Kapelaan van Vliet gaat met haar mee naar huis.
Onderwijl op de Lage Dijk wordt Quirinus nog steeds buiten onder vuur gehouden. Hij wordt gedwongen zijn broek uit te trekken. Zo staat hij daar, in zijn ondergoed, het is donker, het is koud. En ondertussen ligt zijn kind binnen en is stervende.
Simon ligt in de gang. De dokter komt, slaat zijn jas open, ziet een pistool en doet zijn jas weer snel dicht.
Gré is op enig moment even in de woonkamer en trekt uit pure wanhoop plukken haar uit haar hoofd.
Kapelaan van Vliet komt en Simon krijgt het sacrament der stervenden. De kapelaan moffelt het pistool snel in de pyjamabroek die daar ligt en schuift dit door naar Dieuw die het onder haar rok verstopt. Dieuw geeft het wapen wat later op haar beurt door aan Anny die het eveneens onder haar rok verstopt,.
Quirinus mag weer naar binnen. Dieuw, Gré en Anny knielen in de gang naast Simon. De kapelaan en de Duitsers staan er ook nog. Quirinus gaat in de keuken op een stoel zitten en zo zit hij daar, in zijn ondergoed. Hij spreekt niet. Hij beweegt niet. Hij zit als bevroren…
Simon die nog bij kennis is, Dieuw zegt: “Mijn jongen, moeten wij je zo verliezen” en Simon die antwoordt: “Och moeder, beter als een held te sterven dan als een slecht mens te leven”. Hij bidt, hij zegt: “Jezus, Maria, Jozef”. Ze bidden ongetwijfeld allemaal.
Gré die zijn hand vasthoudt en voelt hoe het leven uit hem glijdt…
Simon is overleden…
Dieuw die zich over haar overleden zoon heen buigt om hem een kus te geven, waarop de kapelaan uitroept: “Moeder niet doen!!! Nu verlaten de bacteriën het lichaam!!!!” en Dieuw die terugdeinst alsof ze een klap in haar gezicht heeft gekregen.
Gré die de kapelaan hierom haat.
De Duitser die een trap geeft tegen het lichaam van Simon om te kijken of hij wel echt dood is.
Gré die opnieuw de hele woning door moet lopen, onder schot gehouden door een Duitser, nogmaals op zoek naar contrabande die er niet zijn.
Er is een verrader (dat wil zeggen een Nederlander) aanwezig die er maar op hamert dat Gré moet zeggen waar haar andere broers zijn. Totaal in shock zegt Gré dan: “Dan moeten jullie mij maar doodschieten! Ik kan mijn broers toch niet verraden?!” Hierop zegt de Duitser: “Jij bent een meisje, jou zal niets gebeuren. Maar zeg me: zijn er wapens in huis?” Dit kan Gré met een gerust hart ontkennen.
En dan is er Alida. Als meisje van 2 ½ jaar oud ziet zij dingen die ook zij nooit meer zal vergeten. Omdat ze zo klein is heeft ze letterlijk een ander perspectief: ze ziet alles vanaf ongeveer 1 meter hoogte. Ze ziet hoge gladde laarzen en honden. Ze ziet de geweren en ze ziet de gladde, blinkende knopen op de uniformjassen van de Duitsers. Ze weet nog dat Anny haar oppakt en met haar naar Simon loopt. Anny verstopt het pistool in haar nachtpon. Ze ziet het gezicht van Simon dat al bleker wordt totdat het net zo wit is als het wit van de vloer. Zijn witte gezicht en zijn zwarte haren op de wit-zwarte plavuizen van de gang. Ze ziet zich nog naast opa staan, hij zit in zijn lange onderbroek en onderhemd op een keukenstoel. Ze voelt zijn immense verdriet. Ze leunt tegen hem aan, haar handje op zijn been, en is, samen met haar opa, stil.
Een klein meisje dat alle angst en verdriet, alle emoties, maar ook het dreigende gevoel van gevaar tot in haar merg voelt…
We weten niet precies hoe het verder is gegaan. Op enig moment zijn de Duitsers verdwenen, het nieuws gaat als een lopend vuurtje door het dorp. De andere kinderen worden gewaarschuwd. Simon wordt verzorgd en thuis opgebaard. Alida herinnert zich nog het bed in de voorkamer met de dode oom Simon. Truus herinnert zich dat later die dag de Duitsers nog twee keer terug komen op zoek naar papieren en wapens, echter zonder resultaat. De familie is doodsbenauwd dat Jan (19 jaar) en Antoon (17 jaar), die bij Betje Dol ondergedoken zitten, onverwachts thuiskomen om hun broer nog een keer te zien en om bij hun familie te zijn. De eerstvolgende nachten durft niemand van de familie thuis te slapen, ze duiken allemaal onder bij andere families.
De pijn die het jaren later nog doet: dat ze Simon alleen hebben moeten laten in de woning, dat er ‘s nachts niemand gewaakt heeft…
En dan zijn begrafenis op 6 februari. Voormalig onderduiker Henk de Hoop herinnert het zich zo:
“Velen zullen zich herinneren zijn laatste tocht door het dorp. Niemand mocht buiten of in de kerk, behalve enkele familieleden.
Eenzaam, maar zelden zo intens met gebed vergezeld verliep zijn laatste tocht door Wervershoof.”
Gré herinnert zich dat het een prachtige dag i
SluitenGeplaatst door Ellen van den Heuvel op 16 april 2018