Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt is Jacobus Christiaan Kwinkelenberg een jonge timmerman van 19 jaar. Hij woont in Den Helder en gaat meteen in het verzet. Samen met drie Helderse zeilvrienden, die ook timmerman zijn, maakt hij plannen om naar Engeland te gaan. In een gehuurde autobox aan de Ruyghweg knappen ze een bootje op. Ze maken een zeiltje en pikken een mast en proviand van de Duitsers. Ook 'vinden' ze een paar blikken vlees in het huis van een NSB'er, maar die worden door een onbekende ontvreemd voordat ze vertrekken.15 februari 1942 lijkt een goede dag om te vertrekken. Met Hendrik Jan Aberson (25), Albert de Gier (21) en Christiaan Jan Reyers (20) tilt hij de boot op een handkar om hem naar de duinen te rijden. Als het donker wordt, nemen ze de boot op de schouders en lopen ermee naar het strand van Callantsoog. Als ze op zee zijn, steekt er een storm op. De mast gaat overboord en er komt te veel water in de boot om te kunnen doorvaren. Terug op het strand laten ze de gehavende vlet achter en zoeken ze beschutting bij een barak van de luchtbeschermingsdienst. Later wandelen ze terug naar huis. Ze vergeten echter een tas uit de boot mee te nemen, waardoor de Duitsers hen nog diezelfde avond kunnen arresteren.Ze worden naar de gevangenis in Scheveningen (het 'Oranjehotel') en na verhoor naar het Huis van Bewaring in de Gansstraat in Utrecht gebracht. Via kamp Amersfoort gaan ze naar diverse kampen in Duitsland. Geen van de vier mannen overleeft de oorlog. Kwinkelenberg overlijdt op 23 november 1943 in het concentratiekamp Neuengamme. Sluiten