Wie was Herman Leppink ? Deze vraag deed bij een, voor de zekerheid maar anoniem gelaten, groepslid in eerste instantie grote vraagtekens in de ogen verschijnen. Al peinzende (Herman Leppink ? . . . . Leppink ? . . . . LEPPINK ! . . . . Vaandrig...
Lees meer
Wie was Herman Leppink ? Deze vraag deed bij een, voor de zekerheid maar anoniem gelaten, groepslid in eerste instantie grote vraagtekens in de ogen verschijnen. Al peinzende (Herman Leppink ? . . . . Leppink ? . . . . LEPPINK ! . . . . Vaandrig Leppink Groep veranderden deze vraagtekens langzamerhand in een blik van herkenning. Het moge duidelijk zijn dat de huidige leden van de Vaandrig Leppink Groep, op een paar uitzonderingen na, eigenlijk geen idee meer hebben hoe onze groep destijds aan haar naam is gekomen.
De herinnering wordt nog een beetje levend gehouden door het bezoek aan zijn graf, maar voor velen is de naam ‘vaandrig Leppink’ heden ten dage eigenlijk niet meer dan een abstract gegeven. Maar natuurlijk kan dat de huidige generaties niet kwalijk worden genomen. Op het moment dat de groep haar negentig jarig bestaan viert, lagen de meidagen tijdens welke Herman zijn leven verloor immers al weer zo’n drie en zeventig jaar achter ons.Toch zijn er mensen, bij wie de herinnering aan Herman nog wel degelijk aanwezig is. Oud-verkenners koesteren hun goede herinneringen aan ‘hun vaandrig’ en ook bij de familie Leppink is Herman alles behalve vergeten. De verslagenheid na het, in 1940, uiteindelijk bekend worden van zijn overlijden trof het gezin zwaar. Mevrouw Trijntje Leppink, weduwe van Hermans jongere broer Bernard, vertrouwde me toe dat haar man het altijd zwaar is blijven houden met het overlijden van zijn oudere broer; de tijd heelt blijkbaar niet álle wonden. Dankzij de familie Leppink heb ik een biografie kunnen samenstellen, die ook ú een blik gunt in het helaas véél te korte leven van de man waarnaar onze groep is vernoemd.
Herman Bernard Leppink wordt geboren op 19 februari 1920. Hij heeft twee zusters, Jo en Mien, en één jongere broer Bernard. Een eerder in het gezin geboren zoon (waar hij naar vernoemd is) is al op zeer jonge leeftijd overleden. Herman wordt als verkenner lid van Groep II en is achtereenvolgens A.P.L. en P.L. van de Antilopen patrouille. Waarschijnlijk heeft hij als verkenner een goede indruk gemaakt, want in het voor hem in 1945 door (toen nog) vaandrig Westendorp geschreven ‘in memoriam’ staat dat ‘welke tijd de leden zijner patrouille nooit zullen vergeten’.Als hij 18 jaar is geworden, wordt het tijd om de troep te verlaten en toe te treden tot de voortrekkersstam ‘de zwervende wolven’. Ook deze gebeurtenis staat uitgebreid in het ‘in memoriam’ beschreven. ‘Nooit vergeet ik die zaterdagmiddag. Op een eenzame landweg stond de troep aangetreden en Herman ging alleen op stap, wetende dat hij nu alleen het pad zou moeten vinden en het motto ‘ick dien’ hem nu wachtte. Met vaste tred ging hij totdat we hem door een kromming der weg niet meer zagen.’
Gelukkig heeft Herman, naast een serieuze, ook een heel andere kant. Arnold Bekkenkamp, oud-lid van de Thomas Ainsworth groep, weet zich Herman nog goed te herinneren. ‘Mijn oudere broer Jan was de boezemvriend van Herman. Zij maakten, samen met onder andere Gerrit ter Borg en de beide
Pieten Hembrecht (bijgenaamd witte en zwarte Piet; de een had namelijk nagenoeg wit haar en de andere pikzwart), deel uit van een hechte groep verkenners en later voortrekkers. Dit enthousiaste groepje kwam in de jaren vóór de oorlog veel bij ons thuis. Herman was daarbij altijd de opgewekte gangmaker.
Na zijn installatie als voortrekker komt Herman als leidinggevende bij de troep terug. In de nacht van 31 december 1937 op 1 januari 1938 wordt hij, na het tussen de verkenners en leiders uitwisselen van de nieuwjaarswensen, om kwart over twaalf geïnstalleerd tot vaandrig. En ook in deze rol laat hij van zich horen. Volgens het ‘in memoriam’ waren de kampen en de kampvuren die hij leidde voor de verkenners onvergetelijk. Voormalig verkenner Jan Kas herinnert zich Herman vooral als een bijzonder integere man, die zijn verkenners op een bijzondere manier wist te inspireren. ‘Het was voor ons een groot verlies, toen wij beseften dat hij niet meer bij ons terug zou komen.’
Een andere rol die hij met enthousiasme op zich neemt is die van redacteur van het, mede door hem opgerichte groepsblad ‘PV-nieuws’. Menig stukje van zijn hand verschijnt in dit blad, waaronder het ‘teleurstellingen in ons padvindersleven’. In dit stuk vraagt Herman aandacht voor het zomaar verlaten van de groep (of zelfs de padvinderij) als gevolg van een enkel meningsverschil. Is de aanleiding hiertoe een botsing met bijvoorbeeld de leiding of speelt het eigen ‘ik’ hierbij wellicht een beetje een te grote rol. Hij roept op om, mocht men geconfronteerd worden met zo’n meningsverschil, niet direct met een kwaaie kop de deur achter zich dicht te gooien, maar allereerst eens ‘de hand in eigen boezem te steken’ en zich af te vragen of ‘die ander’ wellicht toch niet een beetje gelijk zou kunnen hebben. Want, zoals hij terecht opmerkt ‘Hoe kunnen wij, p.v.’s met het doel vriendschap en wereldvrede te bevorderen, er toe komen anderen te miskennen, ja zelfs te haten.’ Het stuk eindigt met een duidelijke oproep tot zelfreflectie en denken aan het grote geheel (en niet alleen maar aan jezelf).
‘Nu wil ik met dit stukje niet direct degenen veroordelen, die een groep of de padvinderij verlaten; inderdaad zijn er soms wel eens toestanden, die om verbetering vragen, maar per slot van rekening brengt men géén verbetering door alles maar vaarwel te zeggen. Eerbiedig een ander z’n mening, al gaat die ook lijnrecht tegen de jouwe in, zoek de fout ook eens bij jezelf en . . . je bent de beste propagandist voor gezonde padvinderij.’
In oktober 1938 is Herman genoodzaakt zijn activiteiten voor 'PV-nieuws’ neer te leggen. De nieuwe administrateur, vaandrig Piet Hembrecht, wijdt in zijn inleiding enige woorden aan het afscheid van zijn voorganger. ‘Helaas moeten we ook nu weer afscheid nemen van één onzer beste medewerkers, van de initiatiefnemer van ons blad, Vaandrig Leppink. Studieredenen noodzaken hem, hoe zwaar het hem ook valt, voorlopig afscheid te nemen van ons werk. Herman, bedanken doen we je nog niet, we wachten slechts op je terugkomst, in de vaste overtuiging, dat je komt wanneer het mogelijk is.’ Het heeft helaas niet zo mogen zijn.
Herman wordt tijdens de algehele mobilisatie in 1939 opgeroepen zijn dienstplicht te vervullen. Hij arriveert op 23 oktober 1939 in Hoorn en wordt daar gelegerd in een schoolgebouw. Het is voor de jonge rekruten behoorlijk wennen. Hun uniform krijgen zij pas na de eerste week en de 'ouderen' vertellen hen dat zij de eerste vijf weken niet op verlof hoeven te rekenen. Maar de Hoornse bevolking doet er alles aan om het leven voor de in hun midden gelegerde militairen zo dragelijk mogelijk te maken. Herman is ingedeeld bij de verbindingsdienst en besteedt hierdoor veel tijd aan zijn opleiding tot seiner. Het leven in Hoorn wordt dan ook al snel een routine van seinoefeningen, exercitie, veldoefeningen en . . . verveling. Een van de weinige lichtpuntjes zijn de berichten van thuis en natuurlijk, volgens één van Hermans briefkaarten, het verlof. ‘20 november 1939 : Vanavond kregen we de mededeling dat de verbinding en de P.A.J. Zaterdag met verlof gaan. Het hele spul stond op de kop. We waren allemaal gek en dol van vreugde. Brief volgt.'
Naarmate de tijd vordert, wordt het wel of niet krijgen van verlof echter steeds onzekerder. Wat het leven als militair er voor Herman ook niet gemakkelijker op maakt zijn alle geruchten die de ronde doen. In november 1939 hoort hij via via bijvoorbeeld dat de bewoners van Enschede en Almelo zouden moeten evacueren en dat verschillende straten opengebroken zijn; een gerucht dat zijn vriendin Jo Kleefstra gelukkig al snel kan ontzenuwen. In december 1939 brengt het sinterklaasfeest wat ontspanning. Herman ontvangt van de sint de uit Enschede gestuurde pakjes en bericht ‘Dus alles bij elkaar hebben we het misschien nog beter gehad dan de meeste kinderen’.Herman wil leraar worden en krijgt, dankzij zijn sergeant, de mogelijkheid om bij een Hoornse familie thuis rustig te studeren. Het mag echter niet baten want hij slaagt er niet in al zijn examens te halen. Toch is er in die tijd ook reden tot vreugde. Vanuit Hoorn zorgt Herman er namelijk voor dat niets hem in de weg staat om zich met zijn vriendin Jo te gaan verloven. '1 dag van de 12 is weer voorbij. Wil Bernard de fiets weer ophalen van de Lumastraat ? En wil één van jullie het ringetje morgenavond van Kwekkeboom halen (2 ringetjes!).’
De winter 1939 – 1940 is bitter koud, en dat heeft zo z’n weerslag op de soldaten. En hoewel Herman tijdens de jaarwisseling door de familie Huberts, een familie waarmee hij via de kerk in contact is gebracht, wordt volgestopt met lekkernijen en fruit ontkomt ook hij niet aan een verblijf in het ziekenhuis.In januari, net weer op de been, staat Herman voor de keuze om zich wel of niet te laten inenten tegen paratyfus. Hij schrijft naar huis 'Het is niet verplichtend gesteld, maar je wordt daarna, wanneer je het niet doet afgezonderd van de anderen. Kunnen jullie me niet raden?' Verder worden de regels voor verlof aangescherpt, hetgeen betekent dat de soldaten eerder dan anders moeten terugkeren. 'Dat is dus beroerd'.
Herman besluit het toch maar te doen. 'De naald ging er wel enkele cm's diep in. Schuin in de linkerbovenarm. Je voelde er niets van volgens de dokter de eerste twee uur toch niet. Na de inenting gingen we naar de kerk. In de kerk werden er sommigen zo beroerd dat ze moesten worden weggedragen.' Dit zal ongetwijfeld niet aan de betreffende veldprediker hebben gelegen, maar aan de effecten van de inenting. 'Na het eten sliep ik in maar om half 9 werd ik weer wakker met erge pijn in de arm. Allen lagen ze onder de wol en het 'gekreun was niet van de lucht'.' Toch had deze inenting voor Herman nog een klein voordeel. De volgende dag kwam er namelijk een tweetal hospiks om hun temperatuur op te nemen. Herman had verhoging en mocht hierdoor de hele dag blijven liggen.
Rond 19 februari, zijn verjaardag, ontvangt Herman een stortvloed aan pakjes en kaarten. Enkele dagen daarna moeten de soldaten voor de eerste keer met volledige uitrusting uitrukken. 'Ik dacht dat ik dubbel zou slaan van de zwaarte.' De rest van de dag zijn er schietoefeningen (het verwondert Herman dat hij, ondanks de kou nog drie van z'n vijf kogels doel kan laten treffen) en oefent hij intensief voor het examen snelheidsseinen. Al deze oefeningen weerhouden Herman er niet van om 's avonds te oefenen op z’n gitaar; het verjaardagscadeau van zijn verloofde Jo. Hij neemt er zelfs muziekles voor en is betrokken bij de organisatie van een tweetal ontspanningsavonden. Verder is het duidelijk dat Herman en zijn kameraden zich inmiddels tot de 'oudgedienden' rekenen. Uit zijn brief spreekt namelijk het nodige aan verontwaardiging door over de oefeningen die zij moeten ondergaan. 'Morgenvroeg hebben we van 8 - half 3 een mars, waar we allemaal een klein beetje tegenop zien. Trouwens deze week konden ze me wel gestolen krijgen. 't Leek precies of we 'jonge' lichting waren !!!!'
Uit zijn vele brieven blijkt overduidelijk dat Herman zijn ouders, zijn broer, zijn zussen en natuurlijk zijn verloofde Jo enorm mist. Door de kerk worden er echter contacten met de plaatselijke bevolking tot stand gebracht, zodat de soldaten niet al hun vrije tijd in de kazerne hoeven door te brengen. Herman komt hierdoor in contact met het gezin Huberts; een familie die hij al snel als een ‘surrogaat’ familie gaat beschouwen. De in Hoorn wonende familieleden zijn vader en moeder Huberts, zoon Adri en dochter Tini. De oudere broer Freek dient op dat moment bij het korps wielrijders. Herman brengt dan ook veel genoeglijke uren bij hen door. Dit genoegen blijkt wederzijds te zijn, zoals blijkt uit een brief van de familie Huberts aan Hermans ouders.
‘Onze hartelijke dank voor uw gelukwensch bij de jaarwisseling, en we willen u wederkerig het beste wenschen voor 1940' hopende dat al de wenschen vervuld moge worden, en dat dit jaar de volken tot inzicht moge komen en we spoedig vrede mogen hebben. We zijn er persoonlijk onbekend, maar toch wordt er over en weer over elkaar gesproken en zoodoende vriendschap gesloten. Door de wederzijdse betrekkingen die we met verschillende militairen en hun familie gekregen hebben is de vriendenkring al heel wat uitgebreid. We zijn blij dat we iets voor de militairen kunnen doen en hebben met liefde uw zoon in onze huiselijke kring opgenomen. Hij is steeds welkom zoals hij wel weet.’
Het bevalt Herman zó goed bij deze gastvrije Hoornse familie dat hij, in ieder geval één keer, de tijd volledig vergeet. ‘Zondagavond ben ik naar de fam. Huberts geweest en pas om 5 voor 11 weggegaan. Ik had bijna de klok vergeten als juffr. Huberts me niet gewaarschuwd had.’ Ook de jaarwisseling brengt Herman bij de familie Huberts door. ‘Zaterdagavond ben ik naar de fam. Huberts gegaan, waar ik direct al op oliebollen en appelbeignets getracteerd werd. Om 5 voor elf ging ik weg en stopte mijnheer H. me in de gang nog een appel toe. Omdat het om 1 uur appel was, kon ik de jaarwisseling in een gezellige huiskamer doorbrengen. Met de familie Huberts naar de kerk geweest. Om half negen was de kerk afgelopen. Eerst thee gedronken, de kerstboom aan, oliebollen en appelbeignets, een gebakje, bowl, walnoten, sinaasappel of appel gegeten. Ge-Mens-erger-je-niet en gevlooid.’
En als Herman in januari 1940 met een flinke griep in het hospitaal belandt, wordt hij ook daar niet vergeten. ‘Gisteravond tegen 8 uur verscheen heel onverwachts mijnheer Huberts! Ik keek op, want ik begreep niet hoe ze het te weten waren gekomen. Nu is Adri op straat een soldaat tegengekomen, die hem verteld had dat ik in 't weeshuis lag. Zodoende kwam gisteravond mijnheer Huberts bij me met een zak met sinaasappelen en een boek om te lezen.’ Begin 1940 komt aan dit contact helaas een einde als Herman moet vertrekken naar Rhenen. Herman geeft de familie ter afscheid een ets en wordt op het station door vader Huberts uitgezwaaid.
In maart 1940 veranderd de situatie. De soldaten worden overgebracht naar de plaatsen waar zij Nederland tegen de steeds waarschijnlijker wordende Duitse invasie moeten gaan verdedigen. Herman wordt toegevoegd aan de 16e mitrailleur compagnie. ‘Beste allemaal. 't Is mis hoor, in plaats van Overijssel zijn we in Rhenen terechtgekomen.’ De locatie Rhenen is voor Herman duidelijk een teleurstelling. Hij had eigenlijk gehoopt in het, nabij Enschede gelegen Glanerbrug terecht te komen. Rhenen blijkt, volgens Herman, een klein pensioenplaatsje te zijn waar de bevolking een stuk minder hartelijk tegenover de militairen staat dan de bevolking van Hoorn.
Vanaf april 1940 wordt de toon van Hermans brieven somberder. Hij beschrijft hoe de spanning onder de manschappen stijgt en probeert duidelijk moed te putten uit zijn geloof. Uit deze periode stamt de enige brief die hij beëindigt met 'En nu allemaal de hartelijke groeten en, zo God het wil, tot de volgende brief.' Verder viert de verveling hoogtij. Herman geeft aan dat alle dagen voor hem eigenlijk het zelfde zijn. De gebruikelijke diensttaken en het werk aan de stellingen op de Grebbeberg houden de soldaten weliswaar voor een deel van hun tijd bezig, maar voor de rest is het een kwestie van rondslenteren, koffiedrinken en vroeg naar bed. Herman overweegt zelfs even ‘er stilletjes tussenuit te knijpen’ zodat hij z’n familie weer eens kan zien. Het risico er, bij terugkomst, 4 dagen verzwaard arrest voor te krijgen is hem echter toch een beetje té groot. En dan wordt het mei 1940.
De 16e mitrailleur compagnie betrekt stellingen op de Grebbeberg. Deze is van groot strategisch belang want, als deze stelling zou vallen, zou dit het einde betekenen voor de verdediging van een groot deel van Nederland. Hermans dienstmakker, Berend Vinke, zou later in zijn boek ‘het relaas van een soldaat’ de situatie beschrijven waarin de manschappen terecht kwamen. ‘De MC was uitgerust met zware Vickers 7,7 mm mitrailleurs van een type waarmee de Britse infanteristen in de eerste wereldoorlog hun Duitse tegenstanders onder vuur hadden genomen. De mitrailleurs waren destijds ook door het Nederlandse leger aangeschaft, maar uiteindelijk verdwenen zij in de depots voor afgeschreven materiaal. In september 1939 werden zij weer uit deze depots gehaald omdat men het zich niet kon veroorloven om de troepen met moderner materiaal uit te rusten.’ Er schijnen zelfs stukken veldgeschut uit het legermuseum gehaald te zijn, om het gebrek aan vuurkracht aan te vullen.
En dan is daar die laatste brief van 8 mei 1940. De lichte toon die vele van Hermans brieven kenmerkt ontbreekt hierin volledig. In eerste instantie lijkt hij een beetje te berusten in zijn situatie. Maar het is duidelijk dat de spanning en de onzekerheid hem uiteindelijk toch beginnen op te breken, en vooral het verlangen naar zijn familie weegt hem zwaar. In zijn brief oppert hij zelfs even serieus de mogelijkheid van desertie maar blijft uiteindelijk toch op zijn post. Bij het lezen van het tweede gedeelte van de brief liepen mij onwillekeurig de koude rillingen over de rug. Herman is druk bezig zijn familieleden ertoe te bewegen goed voor elkaar te zorgen. Dit deel van de brief heeft hierdoor iets weg van een testament; het lijkt alsof hij een voorgevoel heeft van het lot dat hem te wachten staat. Deze brief van 8 mei 1940 is de laatste die zijn familie van hem zal ontvangen.
De jonge, slecht uitgeruste en nauwelijks geoefende Nederlandse militairen weten uiteindelijk een complete, met SS-troepen versterkte Duitse divisie drie dagen lang tegen te houden. Berend Vinke beschrijft in zijn boek, indirect, Hermans laatste momenten op 13 mei 1940. ‘Wij konden met de luitenant mee terug gaan naar de machinegeweerstelling en daar de verdediging mede ter hand nemen. We ontruimden de post, sloegen de telefoon stuk en namen alleen ons geweer en de resterende patronen mee. Door die ondiepe verbindingsloopgraaf renden we, half bukkend en op goed geluk vurend vanuit de heup, naar de rechter sectie van de 16 MC. We vielen meer naar binnen dan dat we het trapje gebruikten. We werden verdeeld door de luitenant en moesten op verschillende plaatsen in de stelling post vatten. De vijand zat op vijftig meter van de ene kant van de loopgraaf in de bosrand en in de bomen van die rand. Ze vuurden vanuit die bomen regelrecht in de stelling. Om ongeveer het middaguur trok de luitenant ons terug in één van de onderkomens. De 16 MC was lang niet voltallig meer en waar waren mijn kameraden van de verbindingsafdeling ? Nadat de luitenant ons verspreid had door de loopgraaf had ik ze niet meer gezien.’
De stelling wordt omsingeld en van alle kanten aangevallen met vuurwapens en handgranaten. Aangezien de situatie voor de verdedigers hopeloos is geworden, besluit de luitenant de stelling over te geven. Herman sterft ergens in deze chaos, na dodelijk getroffen te zijn door een Duitse sluipschutter. Zijn lichaam wordt drie dagen later gevonden aan de zuidrand van de stellingen.
De onzekerheid, en later ontreddering, binnen Hermans familie is groot en laat blijvende sporen na. Hermans broer Bernard draagt het verlies van zijn broer zijn gehele verdere leven met zich mee. Arnold Bekkenkamp kan zich die tijd nog goed herinneren. ‘Na de capitulatie in mei 1940 was het tijdens de eerste dagen niet bekend wat er met hem was gebeurd. Mijn broer Jan was elke dag bij Hermans ouders om te informeren, en ging zelfs op de fiets richting het westen om meer informatie te verkrijgen. Maar toen bleek dat Herman was gesneuveld tijdens de slag om de Grebbeberg. Mijn ouders en de heer en mevrouw Leppink hadden contact met elkaar. Zij bezochten elkaar tijdens de oorlogsjaren af en toe op zondagmorgen (ik moest dan altijd mee), en ik herinner me dat er altijd een portret van Herman op het dressoir stond. Ik heb de overlijdensadvertentie van Herman nog lang bewaard. Onder aan de advertentie stond een padvindersteken uit het handboek van Baden-Powell. Het was het teken dat je gebruikte om het einde van een speurtocht aan te geven; ‘Ik ben naar huis gegaan’. Later heb ik samen met mijn vrouw Hermans graf nog bezocht.'
Sluiten