Jan Ludwig
1914-1944
Oorlogsslachtoffer
Is 30 jaar geworden
Geboren op 24-01-1914 in Achtkarspelen
Overleden op 26-05-1944 in Utrecht
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Jan Ludwig 1914-1944
Jan Ludwig werd op 24 januari 1914 in Augustinusga in Friesland geboren als zoon van Johan Ludwig en Lolkje Zwier. Zijn ouders hadden in verschillende plaatsen gewoond (Warns, Augustinusga, Witmarsum, Oost en West Souburg) en vertrokken op 11 november 1920 vanuit Vlagtwedde naar Schoonebeek, waar zijn vader directeur werd van de coöperatieve zuivelfabriek. Jan Ludwig woonde met zijn ouders in huisnr. A41 te Schoonebeek. Op 18 april 1928 was Jan vanuit Leggeloo 555 (Dwingelo) als bakkersknecht naar Smilde C109 vertrokken, waar hij woonde bij W. Hulst. Op 13 mei 1931 vertrok hij vanuit Schoonebeek naar Exloo A199 (Odoorn). Jan kwam op 13 mei 1932 terug als bankwerker en vertrok op 2 januari 1933 naar de Beilerweg 39 in Assen. Als bankwerker keerde hij op 21 september 1934 vanuit Smilde terug naar Schoonebeek en ging op 14 april 1936 wonen in huisnr. A58 te Schoonebeek, samen met zijn echtgenote. Hij was gehuwd met Hendrikje Oosterhoff, die op 25 mei 1914 in Smilde was geboren als dochter van Pieter Berend Oosterhoff, onderwijzer aan de bijzondere school te Hoogersmilde, en Harmina Jantina van Sleen. Het gezin had vier kinderen, allen geboren in Schoonebeek. Jan Ludwig te Oud-Schoonebeek werd in februari 1942 door de Economische Rechter veroordeeld tot ƒ 15,00 boete of vijftien dagen hechtenis wegens het gebruiken van een autobus zonder de daarvoor vereiste vergunning te hebben. Hij was garagehouder in Schoonebeek.
Sipke Tiekstra was bevriend geraakt met Jan Ludwig, de zoon van de zuiveldirecteur en Sipke’s werkgever. Jan Ludwig was nogal avontuurlijk ingesteld. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij de enige in het dorp Schoonebeek die een auto bezat. Hij vervoerde hiermee zieken, was behulpzaam bij bruiloften en begrafenissen en ondernam gevaarlijke tochten met onderduikers. Sipke vergezelde hem af en toe. Toen er een geallieerde bommenwerper neerstortte, reden de mannen er ’s nachts naar toe en sleepten de mitrailleur er uit. Dit betrof waarschijnlijk de op 24 mei 1943 neergestorte Lancaster van het 460th RAAF Squadron, die ’s nachts om half drie neer was gekomen in het Oud-Schoonebeekerveld tussen het Dommerskanaal en kanaal A. Veldwachter Johannes Kippers – die samen met Ludwig en Tiekstra LO Schoonebeek vormde – begaf zich in de donkere nacht naar het vliegtuig, maar vertrok later naar de kazerne om de groepscommandant in Coevorden in te lichten.
Toen zullen Ludwig en Tiekstra naar het vliegtuig zijn gegaan. Volgens mondelinge overlevering was hier ook Harm Anbergen uit Schoonebeek bij aanwezig. Het gaat hierbij om schoenmaker Hermanus Bernardus (Harm) Anbergen, die op 19 mei 1913 in Schoonebeek werd geboren als zoon van Henderikus Johannes Anbergen en Wilhelmina Schröer. Hij was op 1 april 1936 als schoenmaker naar de Brugstraat 10 in Ommen vertrokken. Toen hij terugkwam in Schoonebeek ging hij wonen in huisnr. A33, dat in 1950 werd hernummerd in Hoofdstraat 66. Inwonend waren zijn ouders en broer Hans Anbergen. Hij huwde na de oorlog op 8 april 1948 in Schoonebeek met Maria Anna Steffens, dochter van Geert Hendrik Steffens en Anna Helena Koel.
Met nog een volle patroonband kwamen ze ongemerkt terug en verborgen hun oorlogsbuit in de fabriek. De Duitsers ontdekten de volgende dag de verdwijning, maar de door hen ondernomen klopjacht had geen resultaat. Harm Anbergen werd op tijd ingelicht en kon ontkomen. Hij dook onder in Groningen en zijn broer Hans Anbergen nam sommige werkzaamheden over. Uit een dagboek van Cornelis Johannes van Zetten weten we dat Anbergen is ondergedoken. Hij schreef op 26 september 1944: ‘De schoenmaker v Schoonebeek is ondergedoken. Ook zijn knecht is niet aanwezig.’
Overigens kwam in de pers een iets andere lezing naar voren: Tiekstra was in het bezit gekomen van het machinegeweer via een gevluchte geallieerde piloot. Hij verborg het eerst in zijn huis en begroef het daarna in de tuin. Toen hij dat niet meer veilig vond, gaf Tiekstra het machinegeweer door aan Ludwig, die het thuis verstopte. Jan en Sipke wilden de mitrailleur overdragen aan het verzet, maar ze namen een zich als goede vaderlander voordoende verrader in vertrouwen, François Pierre Vergonet. Deze ging regelrecht met de mitrailleur naar de Sicherheitsdienst (SD) in Groningen, waarna Ludwig en Tiekstra nog diezelfde nacht – op 27 oktober 1943 – werden opgepakt. Een Duitse rechterlijke instantie legde hun op grond van verboden wapenbezit de doodstraf op. Op 26 mei 1944 werden Jan Ludwig en Sipke Tiekstra door een Duits vuurpeloton gefusilleerd. Het is niet bekend waar ze werden begraven. Postuum is aan Ludwig het Verzetsherdenkingskruis verleend. Hij kreeg nummer 97494 bij de Oorlogsgraven Stichting.
Uit informatie uit het Konzentrationslager Herzogenbusch-Vught blijkt dat Jan Ludwig en Sipke Tiekstra op 18 januari 1944 binnenkwamen in kamp Vught, waar zij de gevangenennummers 1518 respectievelijk 1517 kregen en waren ondergebracht in Blok 12. Zij waren op 27 oktober 1943 gearresteerd, maar het is niet duidelijk waar zij tot aan de internering in kamp Vught verbleven. Op 22 januari 1944 werden zij ingezet bij het Buitencommando Arnhem, waarvan ze op 21 april 1944 terugkwamen in Vught. Het Konzentrationslager Herzogenbusch in Vught kende vier categorieën buitencommando’s. In Arnhem werden constructie en reparatiewerkzaamheden op vliegvelde verricht. Ludwig en Tiekstra kwamen daar op 27 april 1944 in de gevangenis en werden een dag later ‘vrijgelaten uit de gevangenis’. Een maand later werden ze door de Duitse bezetter gefusilleerd.
Het huis van Anbergen stond naast dat van de N.S.B.-burgemeester Geert Bisschop en het was een komen en gaan van mensen in uniform in het buurhuis. Bij Anbergen werd achter in de tuin illegaal een varken in een schuur vetgemest. Toen het beest slachtrijp was moest het geslacht worden en in het donker werd het varken naar de deel gebracht. Met de platte kant van de bijl zou het beest gedood worden, maar het zette het op een schreeuwen. De oude Hendrik Anbergen, vader van Harm en Hans Anbergen, dook met een jas boven op het gillende varken om het zijn bek te snoeren. Het varken werd gedood en toen men bezig was met het slachten ging de deur open en stond de N.S.B.-burgemeester in de deuropening. Zwijgend keek hij toe, sloot de deur en verdween. ‘Noe bunt wie de klos’, zei Hans tegen zijn vader. ‘Geen nood’, zei de oude Hendrik Anbergen, ‘morgen breng ik hem een schale vleisch, pakt hij hem an dan is er niks aan de hand anders bunt wie het zwien kwiet.’ Hendrik ging de andere dag met een schaal met vlees naar de burgemeester, die het met een knipoog in ontvangst nam. Het varken was gered. Van de burgemeestersvrouw kreeg vrouw Anbergen later een grote ketel als dank, die later altijd voor sier op de kachel stond. Het bleef de ‘ketel van de N.S.B.ers’. Kort daarna werd Geert Bisschop door het verzet doodgeschoten.
Broer Hans Anbergen heeft problemen gehad met de Duitse bezetter. Hij stond met enkele vrienden voor hun huis, die in de lach schoten toen een Duitser met zijn motor onderuitging vanwege een grindsteentje voor de ingang van de burgemeesterswoning. Niet lang daarna kwam een auto Hans Anbergen ophalen, die hem naar een school in Klazienaveen bracht om hem het lachen af te leren. Hij heeft daar een behoorlijk pak slaag gekregen.
De verrader François Pierre – roepnaam Frans – Vergonet werd op 14 juli 1906 in Leeuwarden geboren als zoon van Rinze Vergonet en Catharina Sinnema. Hij huwde op 27 oktober 1928 in Leeuwarden met Janke van der Beek. Op 23 maart 1931 was hij als onderwijzer te Akkrum met zijn vrouw vanuit Lekkum in Leeuwarden komen wonen, maar verhuisde op 1 mei 1931 alweer naar Rotterdam. Op 10 september 1934 kwamen ze terug in Leeuwarden vanuit Schiedam en stond daarna in Leeuwarden op diverse huisadressen ingeschreven, eerst als onderwijzer later als adjunct-inspecteur centrale arbeidsverzekering en daarna weer als onderwijzer. Ze hadden drie kinderen: Catharina Geertruida (geb. Lekkum 11 maart 1929), François Eugène Pierre (geb. Schiedam 6 februari 1932) en Johanna Maria (geb. Schiedam 15 mei 1934). Op 18 oktober 1938 vertrok hij met zijn gezin naar Rotterdam. Vergonet was propagandist en vertegenwoordiger van agenturen en woonde in Leeuwarden (1939) en Amsterdam (1938, 1940-1941). De politie van Amsterdam stelde hem op 26 augustus 1940 in bewaring wegens verduistering. Op 4 december 1941 wordt hij vermeld in de strafgevangenis aan de Wilhelminastraat 16 in Arnhem. Hij collaboreerde met de Sicherheidsdienst (SD) in Leeuwarden. Door zijn verraad vielen vele Nederlanders in Duitse handen.
Vergonet had samen met een zekere Kurt Jacubowski een zwendelpraktijk opgezet. Jacubowski werd op 20 maart 1903 in Gostyn (Polen) geboren. Hij was van Joodse afkomst, maar informant voor de nazi’s bij de Deviezen Schutz Kommando (DSK). Hij stond bekend als een man zonder scrupules en zeer geldzuchtig. Vergonet en Jacubowski hadden een organisatie opgericht die vermogende Joden voor veel geld een onderduikadres in Friesland bezorgden, om ze daarna financieel leeg te plunderen. Jacubowski zorgde voor de gegadigden, Vergonet zorgde voor de schuiladressen. De reis naar Friesland was voor de onderduikers via deze route onbetaalbaar; ze betaalden een bedrag van ƒ 1.500. De kostbaarheden moesten mee in koffers, die bij aankomst spoorloos verdwenen bleken. Daarna kwam Vergonet voor diverse diensten met nieuwe financiële eisen. En wie protesteerde kreeg te horen: ‘Als je je mond niet houdt, ga je met de muziek mee.’
Het Friese verzet meldde dat het niet alleen bij financieel uitknijpen bleef. Wanneer de mensen eenmaal berooid waren, werden ze uitgeleverd aan de SD. Op alle plaatsen die Vergonet bezocht volgde later een inval door de SD. Het verzet wilde daarom Vergonet liquideren. Op 16 oktober 1943 werd Vergonet door de SD gearresteerd, wat echter werd gezien als een camouflage-actie. Vier dagen later liep hij alweer vrij rond. We lezen hierover in het pamflet De vrije nieuws centrale van 30 oktober 1943: ‘Verraad!! In Friesland worden nog steeds onderduikers van de boerderijen gehaald; kennelijk verraden, men ging recht op de “duikboothavens” af, liet de “leege” boerderijen links liggen. Men schrijft de verraders rol toe aan de eerder genoemde Frans Vergonet, alias van Dijk. Deze is onlangs zelf gearresteerd, verhoord en weer losgelaten, hetgeen algemeen als camouflage wordt beschouwd.’
Op 22 oktober 1943 duikt Vergonet bij Jacubowski aan de Stadionweg 103-2 in Amsterdam op, samen met een SD-rechercheur. Vergonet en Jacubowski krijgen ruzie en die loopt zo hoog op dat de rechercheur – op aandringen van Vergonet – zijn pistool trekt en Jacubowski voor de ogen van zijn vrouw Else doodschiet. Enkele dagen later, op 27 oktober 1943, wordt Vergonet zelf op de Gorechtkade in Groningen geëxecuteerd door het verzet. Het is de dag waarop Jan Ludwig en Sipke Tiekstra in Schoonebeek worden gearresteerd. De vrije nieuws centrale van 4 november 1943 meldt: ‘Verraad! Frans Vergonet is in Groningen geëxecuteerd. Door zijn toedoen zijn nog in de afgeloopen week weer ondergedoken Joden gearresteerd.’ De executie werd uitgevoerd door Wiebrand Dijkstra uit Menaldum, aldus het Friesch Dagblad van 11 juni 1945: ‘Het waren de volgende ondergrondsche strijders, die met inzet van hun leven het plan volvoerden: Wiebrand Dijkstra, genaamde Pieke, uit Menaldum, die als commandant fungeerde . . . Pieke was een zeer bekend type, die ook deelnam aan de overvallen van Menaldum en Bergum . . . Ook de bekende “Vergonet” een berucht iemand inzake de Jodenvervolging werd door hem onschadelijk gemaakt.’ Een andere versie is dat de executie is uitgevoerd door de medicijnstudent Reint Dijkema, die lid was van een knokploeg. Vergonet werd door hem gedood op de Petrus Campersingel in Groningen.
Vergonet werd met Duitse militaire eer begraven in een enkel graf in Lekkum bij Leeuwarden. Dezelfde nacht werd het lijk opgegraven, uit de kist gehaald en in de Dokkummer Ee gesmeten. Reint Dijkema werd in juni 1944 door een oud-klasgenoot die als politie-inspecteur voor de bezetter werkte, herkend en gearresteerd. Op 22 augustus 1944 werd hij in kamp Vught op vierentwintig-jarige leeftijd geëxecuteerd.
Zoon François Eugène Pierre Vergonet werd na diens overlijden op 3 augustus 1968 in het graf van zijn vader bijbegraven.
Op 28 augustus 1945 ontvangt het Hoofd van den Politieken opsporingsdienst te Oud-Schoonebeek een brief van de directeur van het Districts Bureau voor de Verzorging van de Oorlogsslachtoffers te Emmen met het verzoek om toezending van een verklaring betreffende de politieke betrouwbaarheid van o.a. de weduwe H. Ludwig-Oosterhof. Een rapport is opgemaakt door K. Witvoet, waarin hij ondermeer vermeldt: ‘J. Ludwig Jr. werd op 27 October 1943 gearresteerd door de S.D. in verband met het voorhanden hebben van een mitrailleur. Later werd hij gefusilleerd. Het gezin bestaat thans uit 5 personen, t.w. de weduwe en 4 kinderen van resp. 8, 7, 5 en 4 jaar. Ludwig had een garagebedrijf en verhuurde auto’s.
Volgens opgave van Wed. Ludwig waren de inkomsten voor de oorlog plm.ƒ 50,- per week, terwijl de inkomsten in de eerste drie oorlogsjaren ƒ 200,- à ƒ 300,- waren (per week). Deze opgave komt mij buitengewoon hoog voor. Inderdaad is het mogelijk, dat er zoveel geld verdiend werd, doch deze inkomsten waren dan naar mijn mening van twijfelachtige aard, daar Ludwig de zwarte handel e.d. ook wel toepaste, om zijn inkomsten te vermeerderen.
Ik heb daarom een opgave gevraagd aan den Inspecteur der Directe belastingen te Emmen, voor welk bedrag Ludwig in de jaren 1939, 40, 41 en 42 werd aangeslagen. Deze opgave gaat hierbij.
Het huis dat Ludwig liet bouwen, is vrij van hypotheek. Wel zijn er nog wat losse schulden voor de schilder en electriciën tot een totaal bedrag van plm. ƒ 700,-. De grond werd gekocht voor ƒ 1200,- Dit kan niet eerder dan 5 jaar na de oorlog worden betaald.
Tot nu toe ontving de Wed. Ludwig ƒ 37.50 steun per week van de organisatie. Dit werd verzorgd door den Heer van Biezen te Coevorden. De Wed. Ludwig weet nog niet, of ze haar zaak zal verhuren, dan wel deze weer gewoon voortzetten. Indien ze de zaak verhuurt, zal zij plm. ƒ 15,- per week daarvan ontvangen. Wanneer zij de zaak zelf verder voortzet, zal zij een monteur moeten nemen. Het loon voor deze plm. ƒ 25,- à ƒ 30,- per week bedragen. Momenteel staat alles nog stil.’
Op 17 september 1945 dient de weduwe Hendrikje Ludwig-Oosterhoff – die op dat moment aan de Beekweg A85b in Oud-Schoonebeek woont – een aanvraag in voor uitkering aan Oorlogsslachtoffers bij het Centraal Bureau verzorging Oorlogsslachtoffers. Ze geeft aan dat haar man Jan Ludwig, garagehouder van een eigen bedrijf, op 27 oktober 1943 werd gearresteerd wegens hulp aan onderduikers en wapenbezit. Hij overleed op 26 mei 1944. De weduwe geeft ten aanzien van haar mans bedrijf aan: ‘thans lijkt het bedrijf nog stil, doch de wed. is wel van plan in de toekomst het bedrijf voort te zetten’.
Er wordt een rapport opgemaakt over het gezin van Jan Ludwig, waaruit het volgende naar voren komt over de voortzetting van het garagebedrijf: ‘Mevrouw Ludwig heeft eerst niets aan de zaak gedaan. Toen haar man gearresteerd werd, waren ze net begonnen met het bouwen van een garage. De fundamenten waren klaar maar zijn onder ’t zand gegooid. Nu probeert zij de verschillende vergunningen te krijgen voor het verder bouwen. Ze heeft nu weer 2 auto’s. Eén met en één zonder rijvergunning. Een chauffeur heeft ze sinds kort in dienst voor f. 35.—in de week en een monteur voor ƒ 37.50 per week. Verdiensten zijn er nog niet.
Volgens haar verdienden ze het laatste jaar van het leven van haar man ongeveer ƒ 300.—per week. Het gezin maakt een slordige indruk, alhoewel ze de indruk geeft iets meer te willen lijken dan ze is. Of alles betrouwbaar is betwijfel ik. Ze heeft een eigen huisje.’ Ze krijgt op dat moment een inkomen van de Stichting 1940-’45 van ƒ 150,00 per maand.
SluitenGeplaatst door Bert J. Finke op 18 oktober 2019