Rinze Douma

1910-1945

0

Oorlogsslachtoffer

Is 34 jaar geworden

Geboren op 28-04-1910 in Bergum (Tietjerksteradeel) 

Overleden op 09-03-1945 in Bergen-Belsen 



Bijdragen

De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:

Krantenknipsel

Ds. Rinze Douma
Bron: Nieuwe Drentsche Courant 18-06-1945

Geplaatst door Sanneke van Geest op 25 maart 2021

E19f2a5765302a2a3930b73b5494b6fb v1

Vervolgd om der gerechtigheid wil: de laatste preek van ds. Rinze Douma in Emmer-Compascuum

Uitgesproken op 19 maart 1944 in de gereformeerde kerk in Emmer-Compascuum. Geliefden in onze Heere Jezus Christus. Er vaart een wilde storm over de wereld. Met orkanische kracht breekt ze door, en werpt vele vastigheden omver. Mensen staan... Lees meer

Uitgesproken op 19 maart 1944 in de gereformeerde kerk in Emmer-Compascuum.


Geliefden in onze Heere Jezus Christus.

Er vaart een wilde storm over de wereld. Met orkanische kracht breekt ze door, en werpt vele vastigheden omver. Mensen staan radeloos, in hun diepste wezen gekrenkt, omdat ze alles verloren hebben. Hun overtuiging, hun waarden, hun bezit. En ze verliezen de moed, hun ontzinkt alle kracht. De storm woedt maar door, en er komt geen einde in zicht. Het wordt hachelijk. Donkere wolken van dreigend leed komen steeds opnieuw aan – felle tegenslagen teisteren de hulpelozen – waar is de uitkomst, waar is licht?

Midden in deze wereld staat een kerk, de kerk van Jezus Christus. Midden in deze wereld staan de kinderen Gods, dragers van hoge idealen, levend uit Godes kracht. Maar ook op hen komt deze wilde storm aan, om ook hun kracht te breken, en hun levenshuis te doen vallen. Nu is het zaak om staande te blijven, om sterk te zijn in de strijd. Zal ze ’t volhouden? Kunt ge het volhouden?

Broeders en zusters. Wat hier is gezegd, is niet maar een stilistische weergave van verzonnen ernst, maar ge weet het, het is uitdrukking van de harde werkelijkheid, die zo wreed is, dat U ’t hart soms breekt. En de een meer, de ander minder, maar allen hebben we ermee te doen. De onzekerheid en de spanning worden met de dag groter, rust is er schier niet meer. Vrede is een ongekend geluk uit een andere wereld, en wij weten soms niet meer, waar we ons aan te houden hebben.

Maar zie dan, midden in de nood komt God tot ons in Zijn Woord, het profetisch woord dat zeer vast is, ons licht geeft in duisternis en de kracht om de storm te doorstaan. Zalig zijt ge in de kennis van dat Woord. Het helpe U ook door deze zware tijden heen. Het bewijst in de diepste nood zijn grote kracht, omdat het ons rustig maakt te midden van woedende baren.

Maar dan zullen we ook de weg moeten gaan, die dat Woord ons wijst. De strijdende kerk mag geen suffende en slapende kerk zijn, maar moet ook in de gewone dingen van de dag actief de geestelijke strijd aanvaarden, de strijd om der gerechtigheid wil. Eerst dan zal ze de waarheid ervaren van het woord dat de Heiland gesproken heeft, en dat wij vanmiddag willen overdenken: ‘Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen.’ In dit woord zien we hoe Christus zijn strijdende kerk zalig spreekt. Hij doet dat:
1. Vanwege het karakter van de strijd - Zij strijdt en lijdt om der gerechtigheid wil
2. Vanwege het uitzicht van de strijd - Van haar is het Koninkrijk der hemelen

Het gaat de discipelen als de Meester. Hij wordt vervolgd om der gerechtigheid wil, en zij ook. Wat de Heiland zelf betreft is er geen enkel woord dat beter Zijn strijden en lijden typeert dan dit, dat het is ‘om der gerechtigheid wil’. Om nader aan te duiden wat deze uitdrukking inhoudt, zullen we tot een bredere beschrijving moeten komen.

Het woord ‘gerechtigheid’ heeft verschillende betekenissen. Het kan slaan op het vrij zijn van schuld, het gerechtvaardigd zijn voor God om Christus wil. Maar hier is het iets anders. Het ziet meer op het leven van de rechtvaardigen, zoals dat behoort te zijn: een leven in overeenstemming met het gebod, met heel de wet. Wie de gerechtigheid betracht, geeft God in alles de eer, en is Hem gehoorzaam, maar ook geeft hij de naaste het zijne. God liefhebben boven alles, en de naaste, dat is de eis der gerechtigheid.

En nu zien we veel ongerechtigheid in deze wereld. Wij ergeren ons daaraan, wij gruwen ervan dat velen in onze tijd kwalijk behandeld worden, dat hen schandelijk onrecht wordt aangedaan, dat ze verdrukt en vervolgd, gekneveld en gemarteld worden. Dat is erg. Maar dat is niet de grootste ongerechtigheid. De grootste ongerechtigheid is deze, dat men God, de Schepper en onderhouder van het leven, de Koning en de gebieder der wereld, tekort doet, Hem miskent en negeert, en zijn Wetten veracht. De mensen spreken schande over de behandeling die bijvoorbeeld de Joden en vele andere landgenoten wordt aangedaan, maar ’t ergste is deze ongerechtigheid, dat God de Heere in Zijn eer wordt gekrenkt, dat Hij zo zwaar wordt beledigd. Dat moet ons het diepste wonden. En dat moeten wij ook zien als onze zwaarste schuld en zonde - de gerechtigheid.

Nu is Christus gekomen om herstel te brengen van de geschokte verhouding tussen God en mens, om alzo te staan in dienst der gerechtigheid. Steeds komt Hij op voor het recht van God. Hij moet zijn in de dingen Zijns Vaders. En de mens moet Hem volgen op die weg. Hij moet de keizer geven wat des keizers is, maar niet minder: Gode wat Gods is. Dat in de eerste plaats, en dat boven alles. Met heilige verontwaardiging keert Hij zich tegen de ongerechtigheid. Denk aan de tempelreiniging, aan de vlammende redenen tegen de Farizeeën, die in naam der gerechtigheid, ongerechtigheid bedrijven. Zijn strijd is een strijd ‘om der gerechtigheid wil’.

Maar dan is ook zijn lijden ‘een lijden om der gerechtigheid wil’. Niemand kan Hem ooit op zonde betrappen, niemand weet slechte dingen van Hem. Maar niemand heeft zoveel te verduren als Hij, de onschuldige. Als Godslasteraar wordt Hij gebrandmerkt, als oproerling wordt Hij gearresteerd, als staatsgevaarlijke wordt Hij berecht, als misdadiger wordt Hij gekruist. Dat is een lijden om der gerechtigheid wil. De zondeloze wordt als de grootste zondaar behandeld. De onschuldige als een diepschuldige gevonnist. De edelste mens als misdadiger gehangen. Hiertegen komt het rechtvaardigheidsgevoel in opstand, het kan niets minder verklaren dan dit. Er is, naar de mens gesproken ook geen verklaring voor. Het geloof weet de oplossing, het weet van de wet der plaatsbekleding, der toerekening, waardoor Hij lijdt in onze plaats. Hij is onschuldig. Om ons schuldigen te redden. Hij is zondeloos, om ons zondaren te behouden. En zo aanvaarden wij vol eerbied en dankbaarheid dit lijden ‘om der gerechtigheid wil’, dat Hij droeg voor ons.

Maar nu weten wij, dat het de discipel zal gaan als de meester. Wel niet in die zin, dat het lijden als discipel een plaatsbekledend lijden zal zijn, of een lijden waardoor hij zichzelf verzoening zal verwerven, maar toch: een lijden om der gerechtigheid wil. De discipel toch is uit het duister dezer wereld geroepen tot het wonderbaar licht van Gods genade. Hij is nog niet los van de zonde, maar gaat daar toch tegenin. Hij schuwt de ongerechtigheid, hij zoekt de gerechtigheid. Hij eerbiedigt naar beste weten de wet Gods voor heel het leven, hij zoekt Gods eer en het welzijn van de naaste. Maar dat brengt hen in conflict met deze wereld. Daar heerst de ongerechtigheid. Daar wil Satan de boventoon hebben. Daar moet God uitgeschakeld worden, Zijn Woord verworpen, Zijn wet veracht. Daar wordt de eerste tafel in stukken geworpen en bijgevolg ook de tweede vernield. De naaste komt niet tot het zijnde, geweld gaat boven recht, hardvochtigheid overmeestert medelijden.

In zulk een wereld leven wij. En daar hebben wij ons te openbaren als strijdende kerk, als discipelen van Jezus Christus. Daar moeten wij strijden om der gerechtigheid wil. Daar hebben wij de heilige plicht tot verzet tegen alles en iedereen die Gods wet tekort doet. Daar mogen wij niet toegeven uit vrees voor gevaar, of uit berekening. Daar moet de gehoorzaamheid aan God de doorslag geven. Zo anders, dan plegen wij verraad aan de zaak van Gods koninkrijk, dan verloochenen wij onze Heiland, dan zijn we de naam van Christen niet waardig. Wij moeten strijden om der gerechtigheid wil.

Wat betekent dat concreet in de praktijk van vandaag? De heilige plicht tot verzet en sabotage tegen alle maatregelen die het nationaal-socialisme beraamt. In dat stelsel drijft de ongerechtigheid boven. De bedrieglijke schijn kan ons niet hinderen te geloven dat het er om gaat, Gods Woord te doen verdwijnen uit de maatschappij. En het antichristelijke van deze beweging komt duidelijk uit in de wijze waarop onze medemensen worden onteerd en gekrenkt; in naam der gerechtigheid bedrijft men het grootste onrecht. En de afgoderij viert hoogtij in de verheerlijking van ras en bloed en bodem. Hiertegen zijn wij geroepen om te strijden om der gerechtigheid wil. Niet alleen, en niet in de eerste plaats, omdat wij ‘goede Nederlanders’ zijn, maar omdat wij Christenen zijn, die gedoopt zijn en gehouden tot gehoorzaamheid, omdat wij belijdenis hebben gedaan en beloofd hebben God de Heere lief te hebben en de naaste als onszelve, de wereld te verzaken, onze oude natuur te doden, en in een nieuw, godzalig leven te wandelen. Strijden om der gerechtigheid wil, dat betekent dus concreet gesproken: niet meegaan met het N.A.F., niet meedoen aan de arbeidsinzet en wel alle maatregelen die in strijd zijn met de gerechtigheid saboteren om der gerechtigheid wil. En daarnaast: overal te hulp komen waar medemensen lijden om der gerechtigheid wil, dat is de heilige zaak van iedere Christen.

Dat kan meebrengen: een vervolgd worden om der gerechtigheid wil. Hoe talloos groot is niet het getal van hen, die dit moeten ondervinden. Daar zijn de gevangenen, van hun vrijheid beroofd, gesard en gepest om anderen te verraden, en verdrukt in concentratiekampen. Daar hebt ge hen, die ver van huis en haard hun leven al zwervende moeten doorgaan. Daar zijn onze jongens van wat men noemt, de gevaarlijke leeftijd, die zich verdoken moeten houden, en elke dag in gevaar verkeren. Daar hebt ge de ouders en verloofden, die dag aan dag in onzekerheid verkeren over de hunnen. En dan de stroom van directe oorlogsslachtoffers, de uitgebombardeerden, de evacués. Het is één lange rij van ellende.

Maar dit moet goed voor ons vaststaan: het lijden dat zij ondergaan, is een lijden, om der gerechtigheid wil. Hier spreekt geen ongelukkig toeval, hier komt niet enkel de naam ‘gedupeerden’ naar voren. Wij moeten de zaak dieper en breder zien. Wie in het geloof deze dingen ondergaat, ziet daarin een bevestiging van het woord van de Heiland: dat het de discipel zal gaan als de meester. In de wereld hebben zij verdrukking te lijden. Ze hebben Mij vervolgd, ze zullen ook U vervolgen. Het is een lijden om der gerechtigheid wil. Maar wie het zo ziet, vindt ook de kracht om het te dragen. Die gaat zich niet te buiten aan verbittering over zijn lot. Die zoekt zijn heil niet in vloeken en schelden, maar weet zichzelf kruisdrager, achter Christus aan. Dus heeft zijn leven, zijn lijden zin. Dus weet hij zich in goed gezelschap, dicht bij zijn Heiland, die ook de kruisweg ging, maar nog veel meer te verduren had en Wiens macht ons nu schraagt in het lijden. Ja, Hijzelf verleent bijstand en geeft troost. Hij zegt het in Zijn Woord: “Zalig zijn zij de vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk de hemelen”. Zalig, in – gelukkig al diegenen, die om der gerechtigheid wil, dit kruis dragen.

Is dat mogelijk? Het is veeleer omgekeerd, zoudt ge zeggen. De gevangenen, de onderduikers, de misdeelden, de ongerusten en de onzekeren zijn er toch wel heel slecht aan toe. En de mensen die om des vredes wil dan toch maar een Ausweis gehaald hebben of voor de vijand werken, of bepaalde dingen hebben getekend, die moeilijkheden ontzeilen en zich neutraal houden, zijn er veel beter aan toe. Zo lijkt het, ja. Maar zo is het niet. Zijn de twijfelaars, de halven en de onbeslisten gelukkig? Neen, dat bestaat niet, want hun geweten klopt, als ze er tenminste nog een hebben. Wat zij doen is geen strijden om der gerechtigheid wil. Al komen ze in de kerk en al bidden ze geregeld, al zijn ze ogenschijnlijk gereformeerd, ze deugen niet, want zij willen de kruisweg niet gaan, ze verloochenen Christus met de daad, ofschoon ze Hem met de mond belijden. Ze zijn allesbehalve zalig, want: “Wie zijn weg wel aanstelt, die zal Ik Mijn heil doen zien”.

En de anderen dan, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil? Zijn zij zalig, gelukkig? Ja, maar dit moet ge goed verstaan. ‘Zalig’ betekent nimmer uitwendig gelukkig zonder meer. De welstand van een ziel zonder zorg. In dien zin was Christus zelf in dit leven ook niet zonder zorg. In dien zin was Christus zelf in dit leven ook niet ‘zalig’. Daarvoor had Hij te veel leed en verdriet te dragen. Hij was altijd door vijandschap en argwaan omringd, Hij had nergens rust, Hij moest veel lijden. En toch was Hij zalig. Want zalig, dat betekent in deze wereld gelukkig in deze zin: ‘vrede met god’ en dus niet met eigen lot. En getroost te zijn in de gedachte dat God met ons is, Zijn zaligheid ervaren, Zijn gunst ontmoeten. Dát betekent zalig. En in dien zin was Christus zalig. En zijn zijn discipelen het ook: “Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil”. Men moet het ondervinden, om dat ten volle te kunnen beamen. Maar men kan het zien aan die mensen, die dwars door de nood heen van God genade hebben ontvangen, om dit te ervaren. Laat ik u in dit opzicht mogen vertellen van mensen, die ik persoonlijk nog kort gesproken heb, en aan wie onmiskenbaar dit woord is bevestigd: “Zalig zijn zij die lijden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen”.

Het is nu enkele weken geleden, dat enkele van mijn beste vrienden naar het concentratiekamp Vught gebracht werden. Op hun weg daarheen ben ik in de gelegenheid geweest om met hen te spreken. Daar was één, een oudere man van over de 60 jaar. Tijdens herhaald verhoor is hij dusdanig mishandeld, dat het te erg is om hier weer te geven. Maar hij heeft volgehouden. Zijn woord was: “Liever sterven dan verraden”. En toen we met elkaar spraken, zei hij: “Ik heb het wel moeilijk gehad, maar ik ben tot dusver door Gods genade zó gesterkt, dat ik ook nu nog vol goede moed kan zijn”. Dít werd gezegd op een moment dat hij op ’t punt stond om van vrouw en kinderen afscheid te moeten nemen. Het was niet gemakkelijk, maar: Zalig zijn zij die lijden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Er waren meerdere bekenden en onbekenden, maar de stemming was van dien aard, dat wij er met een beschaamd gemoed bijstonden. Toen de belofte gegeven werd: wij zullen voor u blijven bidden, was het antwoord: “Dat is heel goed, maar jullie hebt nog veel meer ons gebed nodig, dan wij dat van anderen. Want wij komen er wel doorheen, maar voor jullie is het veel moeilijker”. Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil. Dat is het woord dat hier alles verklaart. In de trein die hen naar Vught voerde, hebben de gevangenen samen gezongen: ‘Een vaste burcht is onze God’. Dat konden zij door Gods genade. En wanneer wij van deze dingen horen, dan is ons hart ontroerd, maar dan wordt ons gemoed ook weer ruim, want we weten dit: Zalig zijn zij, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil. Ik zou u nog veel meer van dergelijke ervaringen kunnen vertellen. Van gevangenen die uiteen gerukt werden, en die toch zo bovenmate gesterkt werden, dat ze alles konden dragen. Van die moeder, die eerst haar man zag wegvoeren, maar daarna aan haar zoon schreef, dat hij toch vooral zijn goed werk niet moest stopzetten, omdat het was om der gerechtigheid wil.

Maar genoeg. Dit is de beste illustratie van het woord, dat onze Heiland sprak, en dat heden ten dage in zijn volle kracht openbaar wordt: “Zalig zijn zij die lijden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen.”

Toch moeten wij er ons voor wachten dat we deze dingen verkeerd zouden verstaan. Het gevaar is zo groot, dat we hier komen tot een zekere heldenverering en ons diepste respect uitspreken voor hen die er zo onder staan. Dat verdienen ze ook, maar dáárom worden ze niet verteld. Het gaat er om, dat wij zullen zien hoe Gods Woord de waarheid is. Hoe zijn genade groot en sterk is over allen die de kruisweg gaan, die lijden om der gerechtigheid wil. Dat geldt voor ons allen, ook voor u. Mogelijk hebt gij het er zwaar mee. De spanning kan soms schier ondragelijk zijn, en de zorg zo groot, dat alle levenslust geblust is. Maar weet dan waarom gij vervolgd wordt, waarom gij lijden moet. Het is om der gerechtigheid wil. Omdat het de discipel gaat als de meester… Maar vertrouw dan ook, dat Gods genade voor u genoeg is. Bidt Hem om sterkte, om licht. Dan zult ook gij het ondervinden: Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil. Uiterlijk rampzalig misschien, maar innerlijk vol van een diepe vrede, die alle verstand te boven gaat. En dan komt ge er door. Hoe het ook gaat. Dan zult ge ’t hoofd omhoog steken, ten spijt van ’s vijands woeden. Dan zult ge ’t ervaren dat:
Een vaste burcht is onze God,
een toevlucht voor de Zijnen.
Al drukt het leed, al dreigt het lot,
Hij doet Zijn hulp verschijnen.
De vijand rukt vast aan,
met opgestoken vaan,
hij draagt zijn rusting nog,
vol gruwel en bedrog,
maar zal als kaf verdwijnen.

Jezus spreekt Zijn strijdende kerk zalig. Hij doet dat omdat Hij haar strijd tekent als karakterstrijd om der gerechtigheid wil. En Hij geeft in de tweede plaats het uitzicht daarvan aan. Hier spreken wij dus over het uitzicht van de strijd: Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Het behoeft geen betoog meer, dat de zaligheid, het geluk, waarvan Christus spreekt, niet enkel slaat op toekomstige zaligheid. Dan zou het geluk der vervolgden enkel iets zijn dat later komt, en waar we nu niets aan hebben. Neen, de vervolgden om der gerechtigheid wil zijn nu reeds zalig, nu, midden in de strijd, en midden in de nood. In de grootste smarten blijven onze harten in de Heer gerust.
Toch mogen wij de belofte die er in deze tekst voor de eeuwigheid ligt niet verwaarlozen. Want dit is ook een belofte waarin onze Heiland zelf troost heeft gevonden. Immers van Hem staat geschreven in Hebr. 12, dat hij voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft gedragen en de schande veracht. Om der wille van de eeuwige vreugde, achtte Hij tijdelijke druk licht.

En zo zal het ook Zijn discipelen gaan. Op zichzelf kan het kruis dat nu opgelegd wordt, zwaar zijn. Voor sommigen is er haast geen doorkomen aan. Veler aards geluk is volkomen gebroken. En als wij alleen op aardse toekomst zouden zien, dan zou ons de moed vergaan. Want er ligt niet veel goeds voor ons, menselijkerwijs gesproken. Als Duitsland verliest, staat het communisme voor de poort. En terwijl wij nu met geselen gekastijd worden, zouden er dan wel eens schorpioenen voor in de plaats kunnen komen.

Maar: Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want: aan het einde van de kruisweg ligt de hemelse zaligheid. Dan komt de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. En vergeleken met het uitnemende grote gewicht der hemelse zaligheid, kan de verdrukking die hier op zichzelf zwaar is, toch licht genoemd worden. Een verdrukking die zeer haast voorbij gaat, als wij de maatstaf der eeuwigheid aan leggen. Zo wenkt ons de rust na de strijd, de volle vrede. En dat kan ons nu zo sterk bemoedigen. Dan nu maar liever lijden om Christus wil, dan is de strijd voor eeuwig gewonnen. Maar wie zich nu slap aanstelt, de uiterlijke rust liefheeft, en daarom zijn beginsel verloochent, die heeft – tenzij hij zich bekeert – alles reeds verloren, omdat hij Christus verloochende.

Maar: Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Dat is het grootste argument: hunner is het koninkrijk der hemelen. Geen toekomstmuziek, neen werkelijkheid nu: hunner is het koninkrijk der hemelen.

Het koninkrijk der hemelen, wat is dat? Zie, men spreekt in onze dagen over het eeuwige rijk, en de nieuwe orde. Maar dat is alles surrogaat en verbeelding. Het eeuwige rijk op aarde bouwen, is een waandenkbeeld dat slechts een tijdelijke basis heeft en dus met de tijd vergaat, ja nu reeds bezig is te vergaan. En de nieuwe orde, dus de geest die in dat eeuwige rijk zou heersen, daar weet ge alles van, het is de grootst denkbare chaos op het gebied van zedelijke waarden, een samenraapsel van ongerechtigheid. Maar het koninkrijk der hemelen:
Dat is het eeuwige rijk -
Dat is de nieuwe orde -

Het eeuwige rijk: het was reeds van ouds in het paradijs. Maar het is door Satan tijdelijk teruggedrongen. Nu klinkt in Johannes’ dagen het woord: “Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”. En in Christus manifesteert het zich. Hij is het, die met heilig geweld dat rijk doet komen. In dat rijk is God koning. Een koning die het zaligst lot, ver boven alle goôn kan schenken. Deze koning doet recht aan zijn volk. Hij laat genaderecht gelden, zodat de zondaar weer met Hem in verzoende betrekking kan treden, en Hem als zijn Vader ontmoet. Die Vader waakt met grote zorg over zijn volk. Is hen tot een Herder. Hij komt hen in nood te hulp, is een krachtige hulp in benauwdheden. Zo gaat dat in het koninkrijk, het koninkrijk der hemelen. En van dat rijk is ieder Christen burger. Dit rijk heeft ook zijn eigen wetten, een nieuwe orde. Gerechtigheid. God de Heere is daar koning, men moet Hem gehoorzamen boven alle mensen. Als er een conflict is tussen Zijn wet en aardse verordeningen, dan dient men met terzijdestelling van alles wat Hem te na komt, Zijn gebod te volbrengen. De orde van dat koninkrijk brengt dus mee: een lijden om der gerechtigheid wil. Dat is onvermijdbaar. Maar wie niet naar die orde wil leven, kan geen burger van dat koninkrijk zijn. Doch wie hier een kruisdrager wil zijn, diens is het koninkrijk der hemelen. Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Zo mogen wij dan iets van dit machtig woord verstaan. Het opent wereldwijde perspectieven. De vervolgde om der gerechtigheid wil, is niet de mislukte, onterfde mens, maar: de gelukkigste, kind van God, en erfgenaam van eeuwige schatten. Genade en ere is zijn deel. In hem heerst de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat. Hij kent de rust, die daar is waar God zijn vriendelijk aangezicht over hen doet lichten. Gods goedheid straalt hem toe, Zijn macht schraagt hem in ’t lijden.

Verstaat ge nu, waarom de gevangenen, waarover wij zoëven spraken, en die anderen, die het zo zwaar te verantwoorden hebben, toch zo moedig konden zijn en ook hun moeilijke weg zo gesterkt konden gaan? Dit is het: Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Verstaat ge het nu, waarom ge zelf kunt volharden in deze strijd, waarom ge niet zijt bezweken in moeite en verdriet, waarom het altijd weer licht wordt al lijkt het nog zo donker om u heen? Dit is het: Zalig zijn zij die lijden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen.

Maar rampzalig zij die niet willen lijden om der gerechtigheid wil. Die om een schotel linzenmoes hun eerstgeboorterecht verkopen, die een vreedzaam verdrag met Satan en wereld sluiten, om dan ten slotte alles te verliezen. Want hunner is het verderf en de ondergang. Hun rest enkel het woord: “Ga weg van mij, ik heb u niet gekend”.

Broeders en zusters. Het is een zware tijd voor ons allen. Maar een tijd waarin het gouden zonlicht van Gods genade ongebroken schijnt. Laat ons in deze tijd volharden in het geloof en niet wijken achter Christus vandaan. Achter hem aan, daar alleen is het goed. Ook al is de weg moeilijk en het kruis zwaar. Maar dit is onze troost: Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen.

Amen.

Sluiten
Bron: Archief familie Douma

Geplaatst door Sanneke van Geest op 17 maart 2021

Krantenknipsel

Rinze Douma
Bron: Leeuwarder koerier 22-06-1945

Geplaatst door Wulfert Hop op 22 augustus 2020

4df28dcf40a611753d8523493ce848b1 v1

Krantenknipsel

Ds. R. Douma
Bron: Trouw 07-07-1945

Geplaatst door Wulfert Hop op 31 juli 2019

Fe4c86a06818f0c8a4ef3e3f3a072f44 v1

Rinze Douma; artikel dr. Jan Ridderbos in Waardeel

Ds. Rinze Douma (1910-1945) Ter inleiding Wanneer in de stad Groningen geen straat vernoemd was naar ds. R. Douma,[1] wie had dan in onze tijd zijn naam nog gekend? Die naam ontbreekt zelfs in het standaardwerk van dr. G. van Roon.[2]... Lees meer

Ds. Rinze Douma (1910-1945)

Ter inleiding

Wanneer in de stad Groningen geen straat vernoemd was naar ds. R. Douma,[1] wie had dan in onze tijd zijn naam nog gekend? Die naam ontbreekt zelfs in het standaardwerk van dr. G. van Roon.[2] Terwijl ds. R. Douma een kroongetuige had kunnen zijn bij de bewijsvoering van diens stelling dat de predikanten in het grensgebied eerder en beter dan anderen de ontwikkelingen in Hitler-Duitsland doorzien hebben. Tijdens de bezetting van ons land zouden zij voortrekkers geweest zijn in het verzet tegen de bezetter. De gereformeerde predikant ds. R. Douma voldoet aan alle eisen. Toch heeft hij blijkbaar “gevlogen onder de radar” van de (kerk-)historici. Pas bij de voorbereiding van de bundel Van kansel naar barak[3] kwam zijn naam weer boven water.

Bij het samenstellen van de bundel kwamen de schrijvers erachter, dat ook in de geschiedschrijving van de oorlog PR een belangrijke rol vervult. Waarom staat de een in het centrum van de belangstelling en is de ander totaal vergeten? Dat blijkt niet samen te hangen met de mate van belangrijkheid. Overal valt de naam te lezen van de bekende en wat deftige Haagse predikant ds. D.A. van den Bosch,[4] terwijl deze predikant met nadruk en terecht gesteld had, dat hij zich verre had gehouden van iedere vorm van verzet. Daarentegen lijkt het alsof ds. Rinze Douma nooit bestaan heeft, terwijl deze Fries een klein jaar lang zich full-time met het verzet heeft bezig gehouden. Eerstgenoemde had invloedrijke voorsprekers, terwijl de tweede geen man was die de publiciteit zocht; hij deed gewoon zijn plicht.

Onderstaand artikel is een correctie op de officiële geschiedschrijving. Het leven en de strijd van een tot nu toe vergeten verzetsstrijder wordt belicht. Tegelijk stelt dit artikel de vraag aan de orde, of er in de kring van de predikanten, maar zeker ook daarbuiten, niet meer Rinze Douma’s zijn. Vrouwen en mannen die het hoogste offer gebracht hebben, maar door ons vergeten zijn. Het zou mooi zijn wanneer er veel meer soortgelijke levensverhalen werden beschreven.

Van jongeling tot predikant

Op 13 juni 1908 traden Jouke Rinzes Douma en Hinke Jans Kuperus in het gemeentehuis van Tietjerksteradeel in het huwelijk. De bruidegom was 21 jaar oud, en dus volwassen, en had als beroep aardappelenkoopman; zijn beide ouders, Rinze Jans Douma en Tjitske Joukes Kromkamp, waren voor de dag van het huwelijk overleden. De bruidegom was geboren en getogen te Bergum, waar hij nog steeds woonde. De bruid was eveneens 21 jaar oud, en zij was te Garijp geboren als dochter van de arbeider Jan Kuperus en Trijntje Taekes Joekema. Haar beide ouders waren bij de huwelijkssluiting aanwezig en gaven toestemming voor de voltrekking van het huwelijk.[5]

Uit dit huwelijk werd op 28 april 1910 een zoon geboren, die de oude Douma-naam: Rinze kreeg. Rinze groeide op te Bergum en ging daar naar de lagere school.[6] Ietwat verrassend voor een kind uit Bergum was de keuze voor de vervolgopleiding: het Gereformeerd Gymnasium te Leeuwarden.[7] Die school was kort daarvoor, in 1921, gesticht en werd pas in 1923 officieel geopend door de gereformeerde voorman, dr. H. Colijn. Nog verrassender was de keuze voor de studie theologie aan de Vrije Universiteit in het verre Amsterdam.[8] Rinze kreeg als enige van de zeven kinderen deze kans; het is duidelijk dat dit een zware verantwoordelijkheid op zijn schouders legde. Tegenwoordig is het nauwelijks voor te stellen, welke financiële offers de ouders toen moesten brengen voor zo´n langdurige opleiding

Te Amsterdam werd Rinze Douma lid van het VU-dispuut Areopagus. De student die samen met hem op kamers zat, schreef naderhand:

Hij stond midden in het studentenleven en gaf zich daaraan ten volle. Hij leefde mee in dagen en nachten van uitbundige vreugde; de problemen, die de studentensamenleving beroeren, hadden zijn intense belangstelling. Het welzijn van Areopagus ging hem zeer ter harte. In den strijd om het aanzien van ons dispuut te verhoogen bleef hij niet achter; hij deed wat in zijn vermogen lag om de onderlinge saamhorigheid te bevorderen. Studie en festijn, werken en fuiven namen in zijn leven beide een passende plaats in. Hij toonde zich een man van karakter, eenvoudig en oprecht, opgewekt en met plichtsbesef.[9]

Zijn dispuutgenoot en latere collega te Emmen, ds. W.J. Wynia, typeerde hem als `de steile Friesche figuur, vriendelijk en meelevend, maar, als het moest, ook onverzettelijk´.[10]

Op 23 juli 1936, vlak voordat hij met zijn maatschappelijke loopbaan begon, trad Rinze Douma te Franeker in het huwelijk met Minke van der Veen (Franeker, 27 oktober 1906 – Apeldoorn, 3 juli 1988). Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren: Sietske E. (2 juni 1937), Hinke W. (5 mei 1939), Steven C.B. (18 juli 1941) en Wietske W. (23 juni 1942).

Op 2 augustus 1936 werd Rinze Douma bevestigd als predikant bij de Gereformeerde Kerk van Emmer-Compascuum.[11] Het Latijnse woord compascuum betekent gemeenschappelijke weide. Het zou gaan om de gemeenschappelijke weide van de inwoners van Emmen, of van de boeren van Ober- en Niederlangen die tot het riviertje De Runde hun vee mochten laten grazen. In de volksmond werd de naam afgekort tot `het Compas´. Emmer-Compascuum was een typische veenkolonie, en lag op de grens van het Nederlandse hoogveengebied. Vanaf 1879 groeide de bevolking van Emmer-Compascuum sterk. Er kwamen zoveel Friese veenarbeiders, dat men zelfs sprak over Fries Compascuum.

De Gereformeerde Kerk van Emmer-Compascuum werd op 15 november 1894 geïnstitueerd, met acht mannelijke en elf vrouwelijke leden. In 1902 werd het kerkgebouw geopend, waar later ook ds. Douma voorging. Met de groei van de totale bevolking nam ook het gereformeerde volksdeel sterk toe, zodat in 1925 de Gereformeerde Kerk van Emmer-Compascuum met 1.225 zielen de grootste gereformeerde kerk van de classis Coevorden was. Het kerkgebouw kon deze grote schare niet bevatten, zodat in 1931 de kerk gescheiden werd: naast de Gereformeerde Kerk van Emmer-Compascuum ontstond de Gereformeerde Kerk van Emmer-Erfscheiderveen.[12] Rond 1936 had de kerk van Emmer-Compascuum 523, en die van Emmer-Erfscheiderveen 351 leden. Inmiddels waren de kerken van Coevorden (886), Emmen (1.088), Nieuw-Amsterdam (1.268) en Nieuw-Dordrecht (1.174) qua ledental die van Emmer-Compascuum voorbij gestreefd.[13]

Ds. Douma was de vijfde predikant die aan deze kerk verbonden was. Zij voorgangers waren dr. C. Veltenaar (1906-1909), J.S. Schaafsma (1910-1915), ds. L.H. Duin (1916-1921) en ds. P.E. van Schaik (1923-1935). Op 2 augustus deed ds. R. Douma zijn entree in de Gereformeerde Kerk van Emmer-Compascuum. Zijn entreetekst was: Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, dat wij uw dienaars zijn om Jezus´ wil (2 Korinthe 4:5). Blijkbaar had de Fries Rinze Douma een goede entree bij zijn gemeenteleden. In een latere terugblik wordt gezegd:

Met volle energie arbeidde hij in deze gemeente. Enthousiast kon hij vertellen van de vele problemen, waar hij als jong predikant voor kwam te staan. Alles had zijn belangstelling. Hierdoor en door zijn vlotte omgang raakte hij zeer spoedig met zijn gemeente vergroeid, zodat hij ieder met raad en daad ter zijde kon staan en dit heus niet alleen op zuiver kerkelijk terrein.[14]

Het echtpaar Douma woonde naast het kerkgebouw, in de pastorie aan het Hoofdkanaal W.Z., nr. 9.[15] Na bijna vier gelukkige jaren brak de oorlog uit. Dezelfde zegsman vervolgt:

Intens volgde hij de oorlogshandelingen, maar met een nog grotere belangstelling nam hij kennis van wat de Duitsers ons brachten op cultureel en geestelijk terrein: de Übermensch, de rassenleer, de leer van bloed en bodem, van kracht en geweld, de prediking van het heidendom.

Hiertegenover stelde hij de leer van het Christendom, de leer van zonde en genade, de prediking van het Kruis. Bij al zijn verdere handelen werd hij als dienaar van Koning Jezus hierdoor gedreven, in het begin met alle gebreken en kortzichtigheid, die ons mensen nu eenmaal aankleven, later als een Paulus, met wie hij zeggen kon: onze verwachting is alleen van de Heere..

Douma verzette zich op twee terreinen. Het principiële verzet, gericht tegen de ideologie van het nazisme, vond op de preekstoel plaats. Het was de basis van zijn inzet. Naar zijn vaste overtuiging had iedere Christen, ter wille van de gerechtigheid, te strijden tegen het Duitse heidendom.

Echter, zoals uit het eerste citaat blijkt, was Douma niet slechts een mens van de theorie, en was ieder kerkisme hem vreemd. Mensen, die hem hadden leren vertrouwen, kwamen bij hem om raad voor praktische problemen waarvoor zij op grond van hun verzet tegen de bezetter kwamen te staan. En zo raakte hun raadsman geleidelijk ook zelf bij de illegaliteit betrokken.

Kortom, verzet op twee fronten: het ideologische verzet tegen het gedachtegoed van de bezetter, en het praktische verzet tegen maatregelen van diezelfde bezetter. Het ging Douma steeds om de combinatie van beide, en we doen hem uitsluitend recht wanneer we oog hebben voor beide aspecten.

Drie fasen

In het (verzets)werk van ds. Douma zijn drie fasen te onderscheiden.

Van mei 1940 tot augustus 1943: geestelijk verzet door middel van zijn prediking, gecombineerd met praktisch verzetswerk. Van augustus 1943 tot mei 1944: full-time, “beroepsmatig” actief verzet. Van mei 1944 tot mei 1945: geestelijk raadsman mede-gevangenen.

Pastorie Emmer-Compascuum

In feite kwam ds. Douma van meet af aan in het geweer tegen de ideologie van de bezetter. De vraag is, hoe serieus de bezetter die ideologie nam. Wat buiten kijf staat, is het belang van de maatregelen, die door de bezetter genomen werden. Ook tegen die maatregelen verzette hij zich. Hierdoor kreeg hij in toenemende mate contact met gemeenteleden, die op het zelfde spoor zaten, onder wie M.R. Bentum en W. Hartman;[16] en met zijn buren, de rooms-katholieke aannemersfamilie Pragt.

Waarschijnlijk kreeg ds. Douma aan het einde van 1942 contact met de `Landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers´ (L.O.). Volgens de na-oorlogse rapportage was hij aanvankelijk ingeschakeld voor de L.O., afdeling Emmen, en werd hij daarna ingeschakeld voor het landelijke werk. Daarnaast nam hij deel aan de groepen spionage en sabotage[17]:

Het verzetswerk van ds. Douma breidde zich weldra uit tot de provincies Groningen en Drenthe en hij onderhield ook kontakten met bekende personen uit het “gewapend verzet”. Hiertoe behoorden o.m. Harm Molenkamp[18] (gefusilleerd op 12-10-1944 te Westerbork) en de gebroeders Jaap en Piet Gootjes, die op 11-02-1944 te Middelstum sneuvelden in een vuurgevecht met de Groningse S.D.

Ds. Douma kreeg eveneens kontakten met de landelijke verzetsgroep T.D. (Tweede Distributiestamkaart[19]).[20]

Het verzetswerk was niet alleen zaak van ds. Douma, ook zijn vrouw werd daarin betrokken:

Toen mijn man omstreeks eind 1942 met het verzetswerk begon, was ik daar eerst in geringe mate bij betrokken. Doordat er dikwijls illegale werkers moesten worden ondergebracht, veranderde dat in de loop der tijden ... Ik heb destijds wel eens een of meer kleine vuurwapens voor mijn man weggebracht naar een adres in Dedemsvaart, waar de gebroeders Gootjes toen ondergedoken waren. Dat er ook vuurwapens in de kerk verborgen waren, wist ik niet.[21]

Zowel in de kerk als in de pastorie bleken vuurwapens verstopt te zijn.

In verband daarmee ben ik toen per fiets naar Emmercompascuum geweest en heb met medewerking van een medewerker van ds. Douma, wiens naam ik mij niet meer kan herinneren, een aantal vuurwapens uit de kerk gehaald die daarin waren verborgen. De herkomst van de wapens kende ik niet. Zij moesten in veiligheid worden gebracht omdat ds. Douma door de S.D. werd gezocht en aldaar een plaatselijke medewerker was gearresteerd. Ik heb die wapens toen per fiets naar de heer Mink, rijwielhandelaar aan de Kraneweg in Groningen gebracht.[22]

De buurjongen J.R. Pragt haalde de vuurwapens uit de pastorie weg:

Toen het gezin Douma in 1943 plotseling moest onderduiken, heb ik ervoor gezorgd dat er bezwarend materiaal, zoals bonkaarten, vuurwapens e.d. uit zijn woning werd gehaald ... Aan een meisje met – naar ik meen – roodachtig haar, heb ik toen vuurwapens meegegeven, welke zij in de richting van Assen heeft gebracht.[23]

Onderduikperiode

Op 3 augustus 1943 verliet het gezin Douma de pastorie te Emmer-Compascuum. Het echtpaar Douma, ging samen met zoon Stef, naar Groningen waar ze korte tijd onderdak kregen in de woning van een familielid aan de Frederikstraat. Daarna kregen ze een bovenwoning aan de Hamburgerstraat, waar ze onder de schuilnaam `De Groot´ woonden; de woning was verlaten door de eveneens ondergedoken familie Hemmes.

De dochters Sietske en Hinke werden ondergebracht bij de familie Pijper aan de Stationsweg 4 te Bedum. Een dochter uit dat gezin, Ali Pijper, was destijds koerierster voor de L.O. en verloofd met de illegale werker Harm Molenkamp. Zij zorgde als een moeder voor beide kinderen. Groot was dan ook de klap, toen Alie door de S.D. werd gearresteerd:

Door het illegale werk van mij en mijn verloofde waren er voortdurend spanningen in verband met gearresteerde medewerkers en het gevaar voor eigen veiligheid. Dat drong ongetwijfeld ook in mijn ouderlijk milieu door en de beide kinderen uit het gezin Douma zullen dat ook zeker gemerkt hebben. Het onder die omstandigheden bij vreemde mensen te moeten verblijven, moet wel een bijzondere ervaring voor deze kinderen zijn geweest.

In januari 1944 werd ik in mijn ouderlijke woning door de S.D. gearresteerd en na de bevrijding ben ik vanuit een Duits concentratiekamp weer teruggekomen. Mijn arrestatie vond ´s avonds laat plaats. Onze woning werd van buitenaf verlicht en de achterdeur werd geforceerd. Toen werd ons gehele huis doorzocht. De voorraad bonkaarten, afkomstig van de bonnenkraak op het distributiekantoor te Baflo, werd niet gevonden. Die zaten in een kist, en mijn vader zei tegen de S.D.-ers dat daar speelgoed van de kinderen in zat. Ze keken er toen niet in.

De kinderen Douma lagen tijdens mijn arrestatie al in bed. Vermoedelijk hebben zij het lawaai wel gehoord en de verlichting buiten de woning bemerkt. Ongetwijfeld hebben zij de spanning en de schrik van die gebeurtenis meebeleefd.

Omdat de S.D. het zeer belangrijk vond om Harm Molenkamp in handen te krijgen, werd het mede daarom voor deze kinderen bij ons thuis te gevaarlijk.[24]

Sietske werd naar de ouders van ds. Douma te Bergumr gebracht, terwijl Hinke in huis kwam bij de familie J. Schaafsma aan de Helperoostsingel te Groningen. De twee oudste kinderen waren niet alleen van hun ouders gescheiden, maar verloren ook hun identiteit: ze gingen door het leven als kinderen uit het gezin De Goot of Van Barreveld.

Het jongste dochtertje uit het gezin Douma, Wietske, was reeds aan het begin van de onderduikperiode ondergebracht bij de grootouders Van der Veen te Franeker.

Vanuit zijn onderduikadres te Groningen zette ds. Douma zijn verzetswerk met grote kracht voort. Hij hield zich met name bezig met het onderbrengen en verzorgen van Joodse en niet-Joodse onderduikers. Ook trad hij op als verbindingsman tussen de verschillende verzetsgroepen in de provincies Groningen en Drenthe. Bij dat alles vergat hij zijn eigen gemeente niet:

Op zondag 19 maart 1944 verscheen de toen ondergedoken ds. Douma onverwacht op de kansel van zijn kerk te Emmer-Compascuum. Het onderwerp van zijn preek was: “Vervolgd om der gerechtigheid wil”. Hij sprak over de heilige plicht tot verzet en sabotage tegen alle maatregelen die het nationaal-socialisme beraamde. Niet meegaan met het Nederlands Arbeidsfront (N.A.F.)[25], niet meedoen aan de arbeidsdienst, zich niet laten inschakelen voor de arbeidsinzet en alle maatregelen saboteren om der gerechtigheid wil. Maar overal te hulp komen waar medemensen lijden en vervolgd worden omdat zij strijden voor gerechtigheid.[26]

Gevangenschap

Op 31 mei 1944 werd ds. Douma gearresteerd op het station te Amersfoort. Hij was op terugreis na een overleg met Adolph (Dolf) Hendriks te Amersfoort, van de verzetsgroep T.D. (Tweede Distributiestamkaart).[27] Over de reden van de arrestatie doen verschillende verhalen de ronde. Uit een groep gevangenen zou iemand ds. Douma gegroet hebben. Toen deze daarna werd aangehouden, zou hij zich met een vals persoonsbewijs op naam van Piet van Barreveld gelegitimeerd hebben. Bij fouillering zouden illegale bescheiden op hem aangetroffen zijn. Volgens een ander verhaal ging het initiatief niet uit van een van de gevangenen, maar van ds. Douma zelf.

Op de dag van zijn arrestatie werd ds. Douma naar Assen gebracht. De S.D. droeg hem over aan de Nederlandse politie om hem in te sluiten in het Huis van Bewaring. Douma probeerde op dat moment te ontsnappen: vanaf het oude politiebureau aan de Brink vluchtte hij de Torenlaan op. Vlak voor het postkantoor greep een Duits matroos hem vast, die hem echter weer moest loslaten. Twee Nederlandse `hulpagenten´ kwamen al schietend de Duitse matroos te hulp. Tegen deze overmacht kon Douma niet op en zo kwam hij dus toch in het Huis van Bewaring te Assen terecht.[28]

Het is duidelijk dat de arrestatie van ds. Douma ingrijpende gevolgen had voor zijn echtgenote:

Toen ds. Rinze Douma was gearresteerd, heeft mijn nicht de woning aan de Hamburgerstraat verlaten en is naar de familie Hummel in Haren gegaan. Ik heb daarop, samen met Piet Tjeerdsma, nog illegale papieren e.d. uit haar door de S.D. verzegelde woning gehaald.

Iemand van de S.D. is in die tijd ook nog bij ons in de Frederikstraat aan de deur geweest om naar mijn ondergedoken nicht te informeren. Mijn ouders en ik kregen daardoor de indruk, dat men ook haar wilde arresteren. De S.D. heeft ook om haar persoonsbewijs gevraagd en dat heb ik destijds op het Scholtenshuis in Groningen afgegeven.[29]

Omdat het vermoeden bestond, dat mw. Douma ook gezocht werd, kon zij niet op bezoek gaan bij haar man.

Op 10 juni 1944 werd ds. Douma overgebracht naar het Huis van Bewaring te Groningen. Dankzij een welwillende bewaker konden allerlei kleine briefjes naar buiten gesmokkeld worden. Uit die briefjes wordt duidelijk, dat ook in het Huis van Bewaring ds. Douma leider van het verzet bleef. Uit de verhoren begreep hij, wat de bezetter al dan niet wist van zijn verzetsactiviteiten, en welke namen van zijn medewerkers bekend waren. Hij gaf precieze aanwijzingen, wie moest onderduiken en welke mensen contact met anderen moesten vermijden.

Uit die briefjes werd ook duidelijk hoezeer hij leefde tussen hoop en vrees. Omdat vele van zijn verzetsactiviteiten onbekend bleven, had hij aanvankelijk hoop dat alles met een sisser zou aflopen. In de loop van de tijd nam die hoop af en ging hij rekening houden met een langdurige gevangenisstraf.

Op 17 augustus 1944 werd ds. Douma overgebracht naar het kamp te Vught. Hij verbleef daar met een groep bestaande uit veertien Groninger gedetineerden; dertien van hen werden doodgeschoten. Er is geen verklaring voor het feit dat ds. Douma als enige overbleef. In de korte periode waarin ds. Douma te Vught verbleef, ontpopte hij zich als een echte zielzorger. Uit latere getuigenissen wordt duidelijk, hoezeer hij ook daar herder en leraar was. Het was dan ook voor zijn medegevangenen een verlies dat ds. Douma op 6 september 1944 met anderen Vught moest verlaten. Hij werd overgebracht naar de Henkelfabrieken in de buurt van Berlijn; daar werden vliegtuigen voor de Luftwaffe gemaakt.[30]

Ook het verblijf daar duurde niet lang: reeds na zes weken werd ds. Douma overgebracht naar het beruchte kamp Sachsenhausen in de nabijheid van Oraniënburg. Hij werd daar ingeschreven als gevangene 98.400. Omdat de Russische troepen steeds verder Duitsland introkken, werden de gevangenen uit Sachsenhausen overgebracht naar het kamp Bergen-Belsen. Ds. Douma arriveerde daar op 4 februari 1945. Ruim een maand later, vermoedelijk op 9 maart 1945, overleed ds. Douma aldaar aan de gevolgen van vlektyfus.

Nageschiedenis

In afwachting van de terugkomst van haar man had mw. Douma zich met haar gezin weer gevestigd te Emmer-Compascuum. Omdat geëvacueerden de pastorie bewoonden, werd het gezin Douma eerst bij een gemeentelid ondergebracht.

Het bericht van het overlijden van ds. Douma bereikte zijn nabestaanden pas in juni 1945. Het bericht was afkomstig van een medegevangene, R. Hegge, kapelaan te ´s Heerenberg. Op grond van deze informatie stelde mw. Douma een overlijdensbericht op:

Na maanden van spanning en onzekerheid ontvingen we bericht dat God in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid, vanuit het concentratiekamp Belsen tot Zich genomen heeft, onze lieve man en vader Rinze Douma, gereformeerd predikant te Emmer-Compascuum in de ouderdom van 35 jaar ... Hij stierf voor Zijn Koning en voor het Vaderland.

Omdat de pastorie een dienstwoning was, moest het gezin Douma deze verlaten. Via bevriende relaties en mensen uit het verzet vond mw. Douma een huis in Apeldoorn, waar zij tot haar dood bleef wonen.

Op initiatief van de gereformeerde kerkenraad van Emmer-Compascuum werd in het gereformeerde kerkgebouw een gedenksteen onthuld. Toen in 2009 de hervormden en gereformeerden in die plaats samengingen, werd het gereformeerde kerkgebouw gesloten. De gedenksteen verdween in de opslag, en tot de dag van vandaag is voor deze steen geen passende plek gevonden.

Momenteel wordt gewerkt aan het vormen van een archief-ds. R. Douma, een archief dat onder meer belangwekkend is omdat allerlei briefjes, die uit het Huis van Bewaring gesmokkeld werden, bewaard gebleven zijn. De voorlopige inventaris kan verkregen worden door een mail te zenden aan de auteur van deze bijdrage, dr. J. Ridderbos: jan.ridderbos@zonnet.nl.

[1] Op voordracht van A. Mulder van het Groninger Verzetsmuseum werden in de nieuwbouwwijk Corpus den Hoorn zeven straten naar verzetsstrijders vernoemd. Als toelichting staat op de stedelijke website: `Doumastraat, R. Verzetsstrijder WO II (1910-concentratiekamp Bergen-Belsen 9 maart 1945). Ds. Rinze Douma was gereformeerd predikant. Organiseerde de contacten tussen verschillende verzetsgroepen in het noorden; trad tijdens zijn gevangenschap op als pastoraal verzorger van zijn medegevangenen.´ (http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_straten_in_Groningen.

Zie ook `Verzetsmensen geëerd in straatnaam´, in Nieuwsblad van het Noorden, d.d. 19 september 1990.

[2] G. van Roon: Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, Utrecht/Antwerpen 1973, 2e Kampen (Kok) 1990.

[3] George Harinck en Gert van Klinken (red.): Van kansel tot barak. Gevangen Nederlandse predikanten en de cultuur van de herinnering, Zoetermeer (Meinema) 2011.

[4] Te beginnen bij de hagiografie, geschreven door zijn dochter, A.M.C. van Lynden-van de Bosch, die onder de titel Dominee D.A. van den Bosch in 1945 verscheen, en in 1946 herdrukt werd.

[5] Zie voor de huwelijksacte: www.allefriezen.nl/nl/component/genealogie/?task=persoon_detail&argument=frl_2110591&persoon_1_achternaam=douma&persoon_1_voornaam=jouke&persoon_1_patroniem=&persoon_1_tussenvoegsel=&pers.

[6] Zie foto 1 (portret van de ouders Douma met hun drie kinderen) en foto 2 (portret van de jonge Rinze Douma).

[7] Zie foto´s 3 en 4, klassenfoto´s. Het Gereformeerd Gymnasium het nu Gymnasium Beijers Naudé; op een gedenkplaat in dat gymnasium wordt de oud-leerling R. Douma herdacht, zie http://www.4en5mei.nl/herinneren/oorlogsmonumenten/monumenten_zoeken/oorlogsmonument/190.

[8] Rinze Douma werd in het cursusjaar 1929-1930 ingeschreven als theologisch student, onder nummer 1425.

[9] A.W.K., in P.O.N.S. Orgaan van de Reunisten-Organisatie en het Dispuut “Areopagus”, nr. 26 (maart 1946), p. 5.

[10] In hetzelfde herdenkingsnummer, p. 1.

[11] Het archief van deze kerk bevindt zich in het Drents Archief te Assen, inventarisnummer B871.

[12] Gegevens ontleend aan het artikel `Groet van gevangene fataal voor predikant´, geschreven door Lammert Huizing, verschenen in het Nieuwsblad van het Noorden, 1995.

[13] Gegevens ontleend aan F.C. Meyster (red.): Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1937, Goes z.j., p. 143-145. In 1943 wordt voor Emmer-Compascuum een ledental van 501, en in 1944 een ledental van 517 opgegeven.

[14] P. Tjeerdsma: `Ds. R. Douma´, in Th. Delleman (red.): Opdat wij niet vergeten. Enz., Kampen (Kok) 1949, p. 243-245.

[15] Zie foto van kerk en pastorie.

[16] Zie het door hen ondertekende rapport voor de Stichting 1940-1945, provincie Drenthe, zonder datum.

[17] Verklaring bestuur stichting 1940-1945 te Apeldoorn, d.d. 8 september 1948.

[18] Zie http://www.archieven.nl/nl/zoeken?miview=inv2&mivast=0&mizig=210&miadt=5&miaet=1&micode=2183&minr=1154631&milang=nl#tmirec.

[19] De Tweede Distributiestamkaart werd door de Duitsers ingevoerd om de voedselhulp aan onderduikers te belemmeren, zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Distributiebon.

[20] Rapportage A. Mulder, d.d. 1987. Zie ook Hoe Groningen streed, p. 43-45.

[21] Getuigenis mw. M. Douma-van der Veen, d.d. 19 augustus 1987.

[22] Getuigenis mw. K. de Jong-Groenewold, d.d. 25 augustus 1987.

[23] Getuigenis J.R. Pragt, d.d. 3 september 1987.

[24] Getuigenis mw. A. van der Molen-Pijpr, d.d. 6 oktober 1987.

[25]http://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands_Arbeidsfront.

[26] Rapportage A. Mulder, d.d. 1987.

[27] Hans Buiter & Ignace de Haes: Het geruisloze verzet. De geschiedenis van de TD-verzetsgroep tijdens de Duitse bezetting, Amersfoort (Kerk en Vrede) 1982.

[28] Het voormalige Huis van Bewaring bevindt zich aan de Brink te Assen; zie http://www.4en5mei.nl/herinneren/oorlogsmonumenten/monumenten_zoeken/oorlogsmonument/606.

[29] Getuigenis Tine Sikkema-Jonkman, d.d. 7 oktober 1987.

[30] Zie http://www.dbnl.org/tekst/spro002beri01_01/spro002beri01_01_0016.php.

Sluiten
Bron: Waardeel (kwartaalschrift Drentse Historische Vereniging)

Geplaatst door ridderbos op 16 januari 2018

Voeg zelf een bijdrage toe

Log in om een bijdrage toe te voegen

Monument

Naam:
Amsterdam, monument in de Vrije Universiteit

Plaats:
Amsterdam

Amsterdam, monument in de Vrije Universiteit

Nationaal archief

Bekijk
Menu