De kern bewaren
Twintig jaar later
‘Ik dacht daar ben ik sterk genoeg voor. Het is twintig jaar geleden. Maar het is net of ik hem ben wezen begraven. Die twintig jaar waren totaal weg. Daar heb ik eigenlijk niet op gerekend, maar de wond is weer helemaal open gegaan’. Een kenmerkend fragment uit een interview met mevrouw Tak-Naaktgeboren uit ’s-Gravendeel. Zij was in de jaren na 1960 een van de initiatiefnemers die landelijk aandacht vroegen voor nabestaanden van oorlogsslachtoffers. Ouders, echtgenoten en verdere familieleden, zo vond zij, moesten in de gelegenheid gesteld worden het graf van hun dierbaren te bezoeken. Zelf was zij in november 1969 voor het eerst bij het graf van haar zoon Henk geweest. Op de terrassen van de begraafplaats Candi op Java werd zij geconfronteerd met het verlies en het verdriet dat zijn dood in de familie had veroorzaakt.
Een jonge vlasser
Henk Tak werd in 1927 geboren en hij was voorbestemd om vlasser te worden, net als zijn vader. In de Hoeksche Waard teelt men vlas. Met veel geduld en vakmanschap worden daaruit de kernvezels gehaald waarvan linnen wordt gemaakt. Henk is een pientere jongen, een echte grote broer voor zijn jongere zussen en een ijverige leerling op school. Een vlotte vent die zich niet alleen met groeiende toewijding richt op het familiebedrijf, maar op vele andere gebieden actief is. Lid van de Nederlandse Jongelingenvereniging, fanatiek dammer en er wordt geen dansavond georganiseerd of Henk is er bij. In de kleine dorpsgemeenschap is hij altijd op stap met vrienden en vriendinnen, en als de familie hem nodig heeft is niets hem te veel.
Naar Nederlands-Indië
Wanneer Henk in 1947 wordt opgeroepen voor militaire dienst slaat de vertwijfeling toe. Natuurlijk wil hij de plicht voor het vaderland vervullen, maar Henk kan in het gezin eigenlijk niet worden gemist. Een verzoek om uitstel wordt afgewezen en de jonge Tak reist naar Nijmegen en later naar Vught, waar hij in korte tijd wordt opgeleid in het 5e Regiment Stoottroepen. Een familieportret toont hem als trots soldaat, net 20 jaar oud. In november 1947 vertrekt zijn eenheid naar Nederlands-Indië met de ‘Volendam’. Meteen begint een intensieve correspondentie. Telegrammen, kaarten en brieven worden uitgewisseld, het thuisfront volgt Henk op de voet. Goedgevulde pakketten worden samengesteld en geluidsopnamen van het gezin worden per ‘gesproken brief’ naar Indië gestuurd. Vader Tak doet nogmaals een poging om Henk met de vlasoogst van 1948 thuis te krijgen, maar hij stuit op een muur van ambtelijke argumenten: de Raad van State oordeelt dat hij zijn verzoekschrift te laat heeft ingediend.
De Stoottroepen naar Djokja
Ondertussen is Henk brenschutter in een carrier bij de Ondersteuningscompagnie van de Stoottroepen. Hij is optimistisch en plichtsgetrouw en met volle inzet probeert hij de militaire taken uit te voeren. In zijn brieven klinkt wel eens de twijfel door of de Nederlandse troepen iets bereiken in de gemene guerrillaoorlog, anderzijds heeft hij geen ontzag voor de ‘klapperjavanen’ die meest vanuit hinderlagen opereren. In december 1948 worden de Stoottroepen ingezet bij de bezetting van Djokja, het hoofdkwartier van de Republikeinse troepen. Een militair succes, maar zonder blijvend politiek resultaat. Op Koninginnedag 1949 wordt in de hoofdstraat van Djokja een parade van het Nederlandse leger georganiseerd. Het is een vorm van machtsvertoon, bedoeld om de tegenstander te ontmoedigen. Tien dagen later schrijft Henk Tak naar huis: ‘Dat er veel sneuvelen de laatste tijd, dat kan wel, maar toch niet in de omgeving van Djokja hoor. Twee van de Stoottroepen in april en mei dus dat is niet zo gek als dat in de beginmaanden was. Nee, ik geloof wel dat we ’t ergste gehad hebben, maar dat neemt niet weg dat we nog steeds dubbel en dwars uitkijken. Je kan nooit weten, het zijn van die grapjassen, vertrouwen doe ik er niet een’.
Een van de laatste slachtoffers
Het is een van zijn laatste brieven want op 15 mei 1949, enkele dagen voor de wapenstilstand, wordt Henk Tak door een sluipschutter doodgeschoten. De brief van de commandant komt bij de familie hard aan: ‘In de uitoefening van die plicht is hij achter zijn mitrailleur in zijn carrier dodelijk gewond bij een beschieting van het konvooi, waarbij hij voor beveiliging was ingedeeld. … Hij werd in het hoofd getroffen en moet onmiddellijk bewusteloos zijn geweest. Iedere man die wij moeten verliezen valt ons zwaar, doch nu drukt het nog erger, daar wij spoedig Djokja zullen verlaten.’
Het gezin Tak is ontroostbaar. Vooral Henks moeder maakt zich sterk om het lichaam van haar zoon naar Nederland te laten vervoeren om daar begraven te worden, maar ook dit verzoek wordt tot haar verbijstering afgewezen: ‘Dit is toch een zeer normale wens van een moeder die er met elke vezel naar verlangt af en toe enige ogenblikken, indien het thuis te machtig wordt, te kunnen vertoeven bij het graf van de enige en innig geliefde zoon die zo jong heeft moeten sterven’. Het zou twintig jaar duren voor dat moment zou komen.
Een levende herinnering
Henks jongere zus Elly herinnert zich: ‘Mijn moeder was een onvermoeibaar type, wat ze in het hoofd had moest gebeuren. Naast Henk heeft ze nog twee dochters jong verloren, maar ondanks al dat verdriet ging ze altijd door. We gingen met het gezin steevast naar de herdenking van de gevallen Stoottroepers in Beneden-Leeuwen. Ik ben zelf in 1977 in Indonesië geweest en heb daar bloemen gelegd op het graf. Voor die tijd was ik nogal rusteloos en mijn dokter had gezegd dat het wel eens met mijn broer te maken kon hebben. Toen ik van die trip terug kwam was ik een ander mens, je begrijpt het niet, ik was 11 jaar toen hij naar Indië vertrok. Na mijn moeders dood hebben mijn zus Leny en ik haar rol overgenomen. Ik vind het heel belangrijk dat de herinnering aan Henk levend blijft, weinigen weten nog wat er toen gebeurd is. Want het is echt vreselijk, al die jongens die daar gesneuveld zijn’.
Meer dan steen
Elly en haar man bezoeken herdenkingen, zoals bij het Indiëmonument in Roermond, zijn lid van de Bond van Oud-Stoottroepers en steunen het werk van de Oorlogsgravenstichting. Een hoogtepunt was de onthulling van een speciale gedenksteen in ’s-Gravendeel voor de gesneuvelde Indiëgangers in 1995. Maar voor Elly Tak is dat niet genoeg: ‘Een monument is een steen, het vertelt nog geen verhaal. Toen ik pas de levensloop van mijn broer op papier wilde zetten lukte dat eerst niet, maar na een dag of wat schreef ik het in één keer op, mijn man zei toen hij het las: “het was net of ik je moeder hoorde praten”. Ik bewaar ook alle spullen van mijn broer. Hij nam ontzettend veel foto’s, zijn boxcamera heb ik nog, zijn portefeuille, en natuurlijk de brieven. Mijn moeder vertelde altijd dat ze elke dag, 560 keer, een brief naar Henk had geschreven. En Henk schreef zo vaak als hij kon terug, het is bij elkaar een prachtig document.’
‘Henk was een lieve jongen en we misten hem erg. Ik denk nog vaak aan het moment dat we hem uitzwaaiden in de Rotterdamse Merwehaven. Dan blader ik door de foto’s en zie ik mijn broer in de kracht van zijn leven, maar dan ook de begrafenis en alle inspanningen van mijn moeder om zijn graf te kunnen bezoeken. Hier op de kast heb ik de ketting met zijn identiteitsplaatje liggen, ik kijk er vaak naar. Dan denk ik: dit mag niet vergeten worden. Henk was een goed mens die veel te jong is gestorven. Het is net als bij het vlas: het is de kern die je moet bewaren’.