Het dubbele verlies
Een levensgenieter in hart en nieren
Leon Bruls, geboren in 1912 in Sittard, is een joviale kerel, altijd bereid om iets te vieren of een stuk muziek te spelen. Zijn grote passie is vliegen. Als vliegenier en technicus bij de Militaire Luchtvaartafdeling in Soesterberg maakt hij in zijn vrije tijd gebruiksvoorwerpen en decoraties van metaal, zoals een fraai silhouet van een Fokker GI, het moderne vliegtuig van het Nederlandse leger. De vroege luchtvaart kent veel experimenten en er gaat nogal eens wat mis. Bruls en zijn collega’s gaan er vaak op uit om de vliegtuigen te bergen en te werken aan verbeteringen. Hij is een levensgenieter uit het Limburgse land en zijn vriendin Fien Hochstenbach laat zich graag meeslepen in allerlei avonturen, zoals een rit op zijn Harley Davidson. Het stel vult elkaar goed aan: hij zorgeloos en creatief, zij verstandig en met beide voeten op de grond. In de periode van de mobilisatie trouwen ze, Bruls wordt door zijn maten op de kazerne gefeliciteerd met zijn huwelijk. Ze krijgen een dochter Joke en niets lijkt een gelukkige toekomst in de weg te staan.
Levenslang
Maar inmiddels is Nederland bezet door Duitsland en alles in het karakter van Leon Bruls komt in opstand. Als lid van de hulppolitie bij de Staatsmijnen kent hij iedereen en weet hij overal de weg. Al vroeg in de oorlog houdt hij zich bezig met ondergrondse activiteiten. De Duitsers komen hem op het spoor en in februari 1942 wordt hij gearresteerd. Veroordeeld tot levenslang belandt hij via verschillende gevangenissen in het concentratiekamp Vught. Hij schrijft naar huis, maar alle brieven worden gecensureerd. Bruls verzint toch iets creatiefs, hij maakt een lap met borduurwerk. Behalve zijn gevangenisnummer en andere gegevens bevat het werkstuk de eerste noten van het Wilhelmus, hij gaat er terecht van uit dat de Duitsers dat niet in de gaten hebben. In oktober 1943 wordt hij afgevoerd naar het beruchte kamp Natzweiler in Frankrijk, waar het leven van een gevangene niets waard is. Toch weet hij het daar bijna een jaar vol te houden. Via Dachau en Gröditz wordt hij op transport gezet naar het oosten. Vermoedelijk is hij tijdens deze reis, rond 20 april 1945, in de buurt van Dresden ontsnapt. Sindsdien heeft niemand meer iets van hem vernomen.
Op zoek naar vader
Joke Bruls kijkt terug: ‘Mijn moeder begon direct na de bevrijding een zoektocht naar mijn vader. In een speciale krant van het Rode Kruis stond een oproep, maar niemand reageerde, het leek wel of mijn vader in het niets was verdwenen. Ik denk dat hij in de chaos rond het bombardement van Dresden in april 1945 is omgekomen, maar dat zeg ik nu. In de eerste jaren na de oorlog was er altijd die knagende onzekerheid, bovendien werd mijn moeder bijna dagelijks geconfronteerd met het feit dat mijn vader niet als overleden oorlogsslachtoffer was geregistreerd.
De pop van Johnny
Joke woont bij haar Oma Hochstenbach en heeft, ondanks het tragische lot van haar vader, een mooie jeugd. In de grote tuin is altijd wat te doen en ze krijgt alle aandacht van haar ooms en tantes. ‘Mijn tante Klaar was als een tweede moeder en mijn oom Jan was een avonturier die altijd wat bijzonders deed, ik had echt een zwak voor hem. Dan mocht ik mee het land in, nesten uithalen, het was zo spannend’. Jan had in de oorlog in het verzet gezeten en zich in 1946 meteen gemeld voor Nederlands-Indië, samen met zijn vriend Johnny Gubbels. ‘Die Johnny was een ‘mooie jongen’. Van hem kreeg ik een pop met een uniform, ik vond het fantastisch. Vanuit Indië kwamen steeds brieven en foto’s van Jan, hij zat in een brencarrier en zijn eenheid werd vaak ingezet bij patrouilles en acties tegen de Indonesische troepen. Zijn meisje Fientje schreef ook vaak, ik heb nog steeds de romantische fotomontage die van het stel is gemaakt. Oom Jan zou voor mij een aapje meebrengen, zo had hij beloofd’.
De dood van Jan
Op 7 november 1947 wordt Jan Hochstenbach bij een aanval met een trekbom gedood. De explosie slaat precies op zijn plaats in, Johnny Gubbels zit naast hem maar blijft ongedeerd. Joke Bruls wordt op jonge leeftijd voor de tweede keer geconfronteerd met een groot verlies: ‘Het was echt vreselijk, mijn oma kreeg een hersenbloeding toen het bericht van Jans dood kwam en is nooit meer echt hersteld. We kregen foto’s van de begrafenis op het ereveld bij Tasikmalaja, alles was zo droevig. Op het bidprentje staat: ‘Hij viel op het veld van eer, beminnelijk en schoon in zijn krachtige, dappere jeugd’ en dat was ook zo’.
Een sterke vrouw
Joke Bruls herinnert zich: ‘Mijn moeder stond er echt alleen voor, maar ik moet zeggen, ze heeft zich niet laten kennen en ons er doorheen gesleept. Haar nuchterheid kwam goed te pas, ze deed gewoon wat moest gebeuren. Ze hield de herinnering aan mijn vader levend door naar alle bijeenkomsten en herdenkingen te gaan, vaak in groepsverband met andere nabestaanden. Ze stond bij veel van die organisaties goed bekend en werd soms gevraagd om kransen neer te leggen. Bij een van die gelegenheden heeft ze thee gedronken met koningin Juliana. Mijn moeder was een trotse vrouw die zich niet uit het veld liet slaan, ondanks al haar verdriet’.
De laatste foto’s
Joke zet de lijn van haar moeder door. Het lot van haar vader is nog steeds onduidelijk, maar het is belangrijk dat zijn naam als oorlogsslachtoffer staat vermeld. ‘Ik heb hem natuurlijk nooit echt gekend, maar het houd je toch bezig. Als er iets wordt gezegd of geschreven over Vught, Natzweiler of Dachau denk ik aan wat mijn vader daar heeft moeten doorstaan. Zo heb ik een boom geadopteerd in het Amsterdamse Bos als onderdeel van het Dachau-monument en ga ik met mijn dochter nog regelmatig naar herdenkingen. Ik heb nog twee foto’s waarop hij met een medegevangene aan het werk is. Ik weet verder niets over de omstandigheden, maar die beelden laten me niet los. Het zijn maar onscherpe foto’s, maar het is het laatste wat ik van mijn vader heb’.
Levende herinneringen
‘Ik ben helemaal niet iemand die altijd met het verleden bezig is, maar je kunt er niet om heen. Mijn eigen man is ook jong overleden, dus ik weet waar ik over praat. Maar onlangs heb ik bijvoorbeeld geprobeerd in contact te komen met Johnny Gubbels, de vriend van mijn oom Jan. Dat is niet echt gelukt, maar dan komt toch alles weer terug, de Indische foto’s, de jeugdige overmoed van die jongens en de tragiek van het feit dat ze er niet meer zijn. Ik koester alle voorwerpen die ik nog van mijn vader en mijn oom heb. Het wandkleed uit Vught, de pop van Johnny en de foto’s van mijn ouders als gelukkig stel. In mijn vakantiehuis hangen nog meer foto’s en daar bewaar ik de voorwerpen die mijn vader heeft gemaakt. Ik heb wellicht veel verloren, maar je moet door. Ik vind dat je altijd de nadruk moet leggen op de mooie dingen die overblijven.’