Wietze de Roos
1923-1944
Oorlogsslachtoffer
Is 20 jaar geworden
Geboren op 21-12-1923 in Wolvega
Overleden op 30-11-1944 in Kdo. Husum-Schwesing, Neuengamme
Bijdragen
De volgende bijdragen zijn door bezoekers toegevoegd:
Wietze de Roos, kapot gemaakt maar niet vergeten
Voor vrijwel elke Nederlander was de oorlogsperiode van 1940 tot 1945 een moeilijke tijd. Maar de een kwam er wel meer gehavend uit dan de ander. Het gezin van Durk de Roos uit het Friese Ter Idzard betaalde een hoge prijs. Toen de oorlog voorbij was had Durk twee zoons verloren, Abele de Roos (13 december 1917 – 20 februari 1942) en Wietze (21 december 1923 – 30 november 1944). Terwijl Durk toch al niet voor het geluk geboren was. In 1922 had hij een kind verloren aan tbc. Het meisje, Hiltje, was nog geen zes maanden oud. Anderhalf jaar later was zijn vrouw Trijntje op 37-jarige leeftijd aan dezelfde ziekte overleden. Durk bleef achter met vijf jonge kinderen, waarvan de oudste nog geen tien jaar oud was en de jongste (Wietze) nog geen drie maanden. Er werden oplossingen gezocht en gevonden. Wietze ging het huis uit en werd liefderijk opgevoed bij de familie Balstra, een broer en een schoonzus van Trijntje de Roos. De andere kinderen bleven thuis en er kwam een huishoudster in huis. De goede zeden schreven destijds voor, dat er dan getrouwd moest worden, want een ongetrouwde man en een ongetrouwde vrouw werden niet verondersteld in een huis samen te leven. Het was geen huwelijk uit liefde, het was een manier om een gezin draaiend te houden. En dat lukte. De gezinsverhoudingen zijn altijd goed gebleven.
Wietze gold als een zachtaardige, goede jongen. Hij tekende graag. Hij was klein van stuk. In de familie werd hij op z’n Fries Lytze Wietze genoemd, kleine Wietze. Hij werd op handen gedragen.
Na zijn schooltijd werkte hij als slagersknecht in de slagerij van zijn pleegouders. Toen de oorlog kwam werd hij al gauw opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Dat was het systeem, waarmee de Nazi’s hun oorlogsindustrie in de benen wilde houden met behulp van dwangarbeiders uit bezette landen. Vele duizenden Nederlandse jonge mannen hebben in de oorlogsjaren gedwongen in Duitsland gewerkt, waar ze vaak slecht werden behandeld. Er waren er ook veel, die het vertikten om voor de Moffen te gaan werken en Wietze de Roos was een van hen. Hij dook onder bij Anne van der Meulen en werkte toen als knecht op diens groentekwekerij. In de oorlogsjaren vonden veel jonge mannen veilig onderdak bij vaak wildvreemde mensen om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. Onderduikers onderdak verlenen was een moedige daad, want de Duitsers straften streng als ze een onderduikadres oprolden. Verraad lag altijd op de loer, ook voor Wietze de Roos. Op 13 augustus 1944 werd hij opgepakt en aanvankelijk naar de gevangenis in Leeuwarden gebracht. Kennelijk kreeg de verrader later wroeging, want hij heeft zichzelf uiteindelijk van het leven beroofd.
Als je bedenkt dat het zich onttrekken aan dwangarbeid de enige misdaad was waaraan Wietze de Roos schuldig was, dan is duidelijk dat hij extreem streng is gestraft. Temeer daar hij geen enkel proces heeft gehad. Maar het Naziregime erkende maar een recht, het recht van de sterkste.
Tiny van Hattem-de Boer en Geertje Hiemstra-de Boer zijn twee nichtjes van Wietze. Ze zijn allebei na de oorlog geboren, dus ze hebben hem nooit gekend. Ze hoorden thuis wel verhalen over de oorlog. Hun vader (getrouwd met Kee de Roos) was in de oorlogsjaren gedwongen te werk gesteld in Kassel. Hun moeder had in de oorlog twee broers verloren. “Dat wisten we. Op 4 mei ging moeder naar Loenen. Daar was oom Wietze herbegraven en dan dacht ze ook aan haar broer Abel, die in Indonesië was omgekomen en van wie ze niet wist waar zijn lichaam was gebleven. Wij gingen al wel mee, maar echte belangstelling voor het lot van onze ooms ontstond pas veel later.” Toen Tiny haar zeven jaar jongere jongere zus Geertje vertelde dat oom Wietze in Neuengamme was geweest, bleek die daar niets van te weten. “Daarna zijn wij er ons in gaan verdiepen en zo kwamen we te weten, dat Wietze niet in Neuengamme was omgekomen, maar in Husum, 175 kilometer ten noordwesten van Hamburg. Husum was een satellietkamp van Neuengamme, waar ook mensen uit Putten hadden gezeten. Daar zijn destijds alle mannen uit het dorp weggevoerd bij wijze van represaille en na de oorlog was daar de nodige documentatie opgebouwd over wat er met hen was gebeurd. Daar zat uiteraard ook documentatie over anderen bij. Op een gegeven moment zagen we een aankondiging waarin nabestaanden van niet-Puttenaren werden uitgenodigd voor een bijeenkomst, waarin informatie zou worden gedeeld. Daar zijn we geweest en we kregen een envelop met gegevens over oom Wietze. Hij bleek vanuit Leeuwarden naar Amersfoort te zijn gebracht. Dat wisten we al. Moeder was hem komen bezoeken in Leeuwarden om hem tekenspullen te brengen en toen bleek hij al weg te zijn. Een zoon van Wietzes pleegvader (die politieagent was in Amsterdam) heeft ook geprobeerd hem uit Amersfoort vrij te krijgen, maar hij was te laat.”
Op 8 september 1944 werden meer dan duizend gevangenen (waaronder Wietze) in een oude personentrein op transport gesteld naar Neuengamme (ten zuiden van Hamburg). De reis was een hellevaart. De Duitsers waren bezig de oorlog te verliezen. De Geallieerden hadden op alle fronten de overhand gekregen. Geallieerde vliegtuigen bombardeerden dat het een lust was en namen ook het treinverkeer op de korrel. Het transport van Wietze en zijn medegevangenen werd evenmin ontzien. Er is later een boek verschenen over de lotgevallen van Wim Aloserij, die in hetzelfde transport zat. Zo zijn Wietzes laatste maanden nauwkeurig omschreven. De gevangenen zaten met veel te weinig mensen in te kleine treinstellen en als er gebombardeerd werd kozen de Duitse bewakers het hazenpad en doken in de dichtstbijzijnde greppel. Om vervolgens gericht te schieten zodra een gevangene de trein dreigde te verlaten.
Eenmaal in Neuengamme werden de overlevenden onder de gevangenen de trein uit geknuppeld. Uiteindelijk werd Wietze te werk gesteld in Husum, in Schleswig-Holstein. Daar moest hij met anderen tankgrachten graven. Die tankgrachten (de Friesenwall) zouden geen enkele militaire betekenis hebben. Ze waren niet meer dan een moordmachine voor de Nazi’s.
Tiny en Geertje zijn zich steeds meer in het lot van hun oom gaan verdiepen. “We zijn in Neuengamme geweest en in Husum. De omstandigheden daar waren hels. Hun enige kleding was een dun gevangenispak. In die kleren moesten ze tankgrachten graven. Het was najaar, koud en regenachtig. Het kamp was opgezet voor 400 dwangarbeiders, er waren er 1500. De mannen sliepen met z’n drieën in een krib. ’s Morgens om 4.30 uur kregen ze een homp beschimmeld brood toegeworpen en op dat maal moesten ze de hele dag keihard werken. Eerst de urenlange appels, waarbij ze in het gelid moesten staan, weer of geen weer. Meenden de Nazi’s dat er iets niet in orde was (en dat vonden ze heel vaak), dan begon de hele film van voor af aan. Dan tien kilometer lopen naar de werkplek en dan aan de slag. Er moest onderweg over sloten worden gesprongen en wie een sloot niet haalde, werkte de rest van de dag in een nat pak. Ze zagen er uit als landlopers en werden door de lokale bevolking ook als zodanig behandeld. Was dat allemaal doorstaan, dan moest er twaalf uur per dag aan de tankgrachten worden gewerkt. In weer en wind. Bovendien stonden de mannen vaak tot hun knieën in het water te werken.”
Het was een leven dat voor menigeen te zwaar was. Wietze was vanaf 25 september in Husum. Hij hield het vol tot 30 november 1944. De officiële doodsoorzaak luidde dysenterie. Maar het is zonneklaar dat hij gewoon vermoord is door verwaarlozing en mishandeling. Kapot gemaakt door een volledig amoreel regime.
“Oom Wietze is na zijn dood in een massagraf gelegd”, vertellen Tiny en Geertje, “samen met een groep Russische gevangenen. Na de oorlog werd hij al snel geïdentificeerd omdat zijn postuur en zijn gebit afweken van die van de anderen die daar lagen. Het bericht van zijn dood moet Friesland vrij snel hebben bereikt want al op 6 februari 1945 plaatste de familie een rouwadvertentie. Maar de familie heeft nooit precies geweten wat er met Wietze is gebeurd, want er was nog geen internet. Ze wisten dat hij in Neuengamme had gezeten. Van Husum hebben ze nooit iets geweten. Maar vergeten is hij niet. Je hoorde vertellen over de oorlog en over gesneuvelden en over ooms, die gestorven waren. En 4 mei was een moment van stilte. Dat is het nog, een moment van stilte, ook voor die jonge oom die wij nooit mochten leren kennen.”
Geplaatst door Coördinator Archief Oorlogsgravenstichting op 02 april 2024